De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4.'K Sall dij uijt ganzer herten grond
[met hert en' mond]
dijn lof betuijgen:
voor [all'] de Goden loof ik dij.
2 Ook sall ik mij [nu] neder buijgen
in dijnen heijl'gen tempel [Heer],
'kloof dijns naams eer
| |
[pagina 317]
| |
om dijne waarheijd,
om dijne gunst': want gij hebt t'saam
dijn woord' en' naam
verhoogd in klaarheijd.
3 Geroup en hebb ik 'sdaags tot dij,
en' gij quaamt mij dijn oor toe keeren:
gij hebt mijn' siel' in haar' onmagt
gesterkt met kragt. 4. O Heer [der heeren]
dat 'saerdrijks koningen [toe tre'en
en' ijder een] dijn lof verkonde:
als hebbende nu aangehoord
het heijlig woord van dijnen monde.
5 Dat sij in 'sHeeren wegen dan
van nu voordan sijn lof uijtmeten:
want groot [groot] is des Heeren eer.
6 Want [God] de Heer is hoog geseten,
hij siet den nedrigen [van hert]:
hij kent van verd den hoog verheven.
7 Treed ik ten midden toe in rood
[selfs in de dood] doet gij mij leven.
Op mijnes vijands grimmen brand
sult gij dijn' hand van hoog uijtstrecken:
dijn' Ga naar voetnoot1 hand is't die mij hoeden sall.
8 De Heer sall ['tall] voor mij voltrecken,
Ook [is] Heer dijn' barmhertigheijd
| |
[pagina 318]
| |
in eeuwigheijd [groot boven maten]:
wilt dijner handen werken Heer
[om dijns naams eer] toch niet verlaten.
|
|