De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4.
IK hebb uijt diep' afgronden
dij aangeroupen Heer
2 Heer hoort Ga naar voetnoot1 mijns monds oorkonden,
| |
[pagina 304]
| |
neijg dijne ooren [we'er]
ter stemme mijner beden.
3 Heer so gij acht willt slaan
op d'ongerechtigheden,
o Heer wie sall bestaan ?
4 Maar Ga naar voetnoot2 gij vergeeft genadig:
dies word gij ook gevreesd.
5 'Kwacht op den Heer [gestadig']
ook wacht mijn' siel [en' geest]:
'kwacht op sijn woord [,ik wachte].
6 Mijn' siel [haakt] na den Heer
meer dan de morgenwachte
de morgenwacht [veel meer].
7 Wacht Ysr'el op den Heere,
want bij God [is] genaad':
bij hem [is t'sijner eere]
verloszing Ga naar voetnoot3 inder daad.
8 Hij is [die 'tsall bevreden]
die Ysrael van all'
sijn' ongerechtigheden
noch selfs verloszen sall.
|