De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4.
DIe op den Heere [vast] vertrouwen:
[sijn] Zijons berg gelijk, d' welk onbewegelijk,
bestendig blijft [in haar' gebouwen].
2 Jerusalem dat heeft rondomme 't gebergt' [allomme].
De Heer sall om sijn volk ook [blijven]
voor eeuwig, van nu af.
3 Der goddeloosen staff
sall toch niet rustende beklijven
[noch' eeuwelicken overkomen]
op 'tlot der vromen;
Op dat de vrome [vrij van treken]
tot [geenerhande feijt]
der ongerechtigheijd
haar' handen [roekl'oos] uijt en steken.
4 O Heere doet toch goed den goeden:
den vroom-gemoeden:
5 Die daar-en-tegens slimme wegen
verdraijelick in slaan,
| |
[pagina 299]
| |
die sall de Heer doen gaan
met hun die ongerechtheijd plegen:
[doch] over Ysrael [sij] vrede,
[in eeuwighede].
|
|