De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 296]
| |
2.
IK heff tot dij, die in den hemel sitt
mijn' oogen op [,en bidd'].
2 Siet even als der dienst-bo'on oogen [keeren]
ter hand van haare heeren,
gelijkerwijs der dienstmaagd oogen schouwen
ter hand van haare vrouwen;
so [siet] ons oog op onsen God [en'] Heer:
tot hij sich Ga naar voetnoot1 t'onswars keer.
3 Ontfermt dij Heer toch over ons [als noch],
ontferm dij onser toch:
want al te satt sijn wij [en' overladen]
van [all] het schimpig smaden.
4 Al veel te satt is onse siel' van 'tspotten
der weeld-verwaande [sotten];
en' van den smaad der gener die [in schijn
so] opgeblasen sijn.
|
|