De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
3.
IK was verblijd om deser stemm'
laat ons tot t'huijs des Heeren gaan.
2 Ons voet bleef in dijn' poorten staan,
[dijn' poorten] o
| |
[pagina 295]
| |
Jerusalem.
3 Jeruijs'lem [die daar sijt] geboud,
een' stad, die t'saam [in eendragt] houd.
4 Daar sijn de stammen he'en getreden,
des Heeren stammen, [sijnde wisz]
voor Ysr'el een' getuijgenisz':
dat sij des Heeren naam beleden.
5 Sij sijn geseten daar ter steed'
op't richt-gestoelte [op den troon]:
op ['t richt-]gestoet' van Davids woon.
6 Wenz't om Jeruselem haar' vreed':
die dij beminnen hebben't goed.
7 Dijn' vest' hebb' vreed'; dijn huijs voorspoed.
8 Om mijne broeders, en' bekenden:
wenz ik dij nu de vrede [we'er].
9 Om 't huijs van onsen God [en'] Heer;
sall ik dij alles goed toesenden.
|
|