De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4.
SOud ik mijn oog na bergen slaan:
[gelijk of] mijn Ga naar voetnoot1 behoud
[mij] daar van komen soud
2 Mijn' hulp' [moet] van den Heer [ontstaan]:
die hemel schiep en' aerde
[,en' all wat hij begaerde].
| |
[pagina 294]
| |
3 Hij sall niet maken dat dijn voet
door slibberen uijtschiet';
dijn wachter sluijmt toch niet.
4 Siet hij die Ysrael behoed
sall sluijmen nochte slapen.
5 De Heer [is] toch dijn Ga naar voetnoot2 wapen:
De Heer dijn' schaduwe [die wacht]
aan dijne rechterhand.
6 Dat dij de sonn' [niet brand']
bij daag; de maan' niet steek' bij nacht.
7 De Heer sall dij behoeden
voor alle tegenspoeden:
Hij [is't] die dijne siel' bewaart.
8 Des Heeren [wijs bestier]
sall dijnen uijtgang [hier],
en' dijnen ingang [onbeswaard]
van nu voordaan bewaren
voor eeuwigheijd [van jaaren].
|