De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 267]
| |
4.
DOe Ysrael [nu] uijt Egipten quam:
en' van 'tvremd volk ook Jakops ganze stamm':
2 Werd Juda [Juda werde] sijn heijligdomm:
sijn' heerzing' Ysrael.
3 De see sagt aan en' vluchtede [seer snell]:
de Jordaan week Ga naar voetnoot1 seer verde.
4 'Tghebergte sprong gelijk als rammen op:
de huevelen als lamm'ren [op end' op].
5 Gij see wat [mogt] dij [dringen]
dat gij Ga naar voetnoot2he'en vlood ? en' weekt Jordaan ter sij ?
6 Dat gij gebergt' als rammen, huev'len, gij
als lamm'ren op mogt springen ?
7 Gij aerdrijk [dan, gij aerdrijk] schrickt en beeft
voor 'taangesicht des Heeren [die daar leeft,
wilt] voor Gods aanschijn [schromen
voor [Jakops [God]. 8 Die [sonder weer of' woel]
de steenrotz' keert in eenen water poel:
de klipp' in water-stroomen.
|