De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
6.
| |
[pagina 265]
| |
hij is voll van goedgunstigheden Ga naar margenoot+
ganz onfermhertig, en' rechtvaerdig.
5 Een goed man gunt, en' leent [volvaerdig]: Ga naar margenoot+
in oordeel matigt hij sijn' reden. Ga naar margenoot+
6 Ook sall hij nimmermeer niet sneven: Ga naar margenoot+
de vroom' sall steeds in hueg'nisz leven. Ga naar margenoot+
7 Hij heeft geen' vrees' voor quaad geruchte: Ga naar margenoot+
sijn hert staat vast 't vertrouwt den Heere. Ga naar margenoot+
8 Sijn hert stuent vast 'ten vreest niet [meere] Ga naar margenoot+
nu siende sijn verdruckers [vluchte]. Ga naar margenoot+
9 Den armen deelt hij uijt mildadig, Ga naar margenoot+
en' sijn' gerechtigheijd blijft stadig: Ga naar margenoot+
in glanz verhoogtmen sijnen horen. Ga naar margenoot+
10 De boos' sall't sien, en 't sall hem spijten, Ga naar margenoot+
hij sall kners-tanden, en' afslijten: Ga naar margenoot+
der boosen wenz die gaat verloren. Ga naar margenoot+
|
|