De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 263]
| |
belijden: in den raad, Ga naar margenoot+
en' t'saam vergadering' der vromen. Ga naar margenoot+
2 Groot sijn des Heeren werken [groot]; Ga naar margenoot+
versocht van alle die daar [oit] verlusting' hebben ingenomen.
3 Sijn goed [is] eer en' heerlickheijd: Ga naar margenoot+
en' steeds blijft sijn' gerechtigheijd. Ga naar margenoot+
4 Hij heeft van sijne wonderdaaden Ga naar margenoot+
een [blijde] huegenisz' bereijd:
de Heer [is] vool barmhertigheijd, Ga naar margenoot+
en' voll van [schatten der] genaden.
5 Hij geeft den kost dien die hem vreest: Ga naar margenoot+
aan sijn verbond gedenkt hij Ga naar voetnoot2meest. Ga naar margenoot+
6 Hij heeft sijn volk [ook daar beneven] Ga naar margenoot+
de kragt sijns doens verkondigd wisz,
van dat hij hun de erffenisz' Ga naar margenoot+
der heijdenen [noch] soude geven.
7 De werken die hij heeft gesticht Ga naar margenoot+
sijn [enk'le] waarheijd, en' gericht:
getrouw sijn alle sijn' Ga naar voetnoot3 oorkonden. Ga naar margenoot+
8 Altoos en' eeuwig vast gehecht: Ga naar margenoot+
[sij sijn] in waarheijd opgerecht, Ga naar margenoot+
en' voll oprechtigheijds [bevonden].
| |
[pagina 264]
| |
Ga naar margenoot+9 Hij die sijn volk verloszing' sond,
Ga naar margenoot+voor steeds gebood hij sijn verbond:
Ga naar margenoot+sijn naam [is] heijlig en' te vreesen.
Ga naar margenoot+10 De vrees des Heeren [is] 't beginn
Ga naar margenoot+der [waare] wijsheijd, die dien sinn
Ga naar margenoot+wel vatt en' doet: word steeds gepresen.
|