De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 228]
| |
4.1 GIj Ga naar voetnoot1 aerdrijk juijch't den Heere blijd.
2 [Kom't] dien't den Heer met vruegd [en' vlijt]:
treed't in tot voor sijn aangesicht
met vrolick-juijchend sang-gedicht.
3 Weet' dat de Heer God selve sij:
hij selve maakt' ons, en' niet wij.
[wij sijn] sijn volk [van hem bereijd]
[wij sijn] de kudde sijner weijd'.
4 Gaat tot sijn' poorten in [met prijs]
met [waar] belijd, met lof-bewijs
[gaat in tot] sijn' voorhoven [t'saam];
belijd't hem, segen't zijnen naam.
5 Want [hij is een] goed-gunstig Heer,
sijn' heijlgenaad' [duijrt] immermeer:
en' sijne ‡ waarheijd, ‡ trouw [en' magt
blijft] van geslachte tot geslacht.
|
|