De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4.1 SIng't een nieuw lied den Heer [ter eeren]:
'tganz aerdrijk sing' den Heer [der heeren].
2 Sing't Gode, segen't sijnen naam:
| |
[pagina 221]
| |
will't toch van dag tot dag [all' t'saam]
de boodschapp sijnes heijls voord-leeren.
3 Will't sijne eer den heijd'nen konden:
sijn' wond'ren allen volk'en [monden].
4 Want God [is] groot, en' prijselick:
ja boven aller goden [schrick
is hij] seer hoog-geducht [bevonden].
5 Want all' 'svolks goden [hier beneden
sijn anders niet dan] ijdelheden:
maar doch den hemel schiep de Heer.
6 Sijn aanschijn [is] voll glanz en' eer:
sijn Ga naar voetnoot+ troon voll kragt en' zierlickheden.
7 [Kom't] schrijf't den Heer toe gij geslachten:
[kom't] schrijf't den Heer toe eer en' kragten.
8 De heerlickheijd van sijnen naam Ga naar margenoot+
schrijf't die hem toe: [kom't] offer't [tsaam],
en' will't tot sijn' voorhoven trachten.
9.[Kom't] buijg't u neder voor den Heere
[buijg 't] sijner heijligheijt ter eere:
verschrick't voor hem gij aerdterijk:
10 Spreek't tot de heijd'nen [all' gelijk]
als een groot koning heerzt de Heere,
Ook sall het aerdrijk vast beklijven,
om [voords] onwankelbaar te blijven:
hij sall 'tvolk richten met bescheijd.
| |
[pagina 222]
| |
11 De heem'len sullen vrolickheijd,
en' 't aerdrijk groote vruegd bedrijven:
De see sall met haar' volheijd dond'ren.
12 Het veld sall sich in vruegd verwond'ren,
en' wat [sich] meer daar in [onthoud]:
ja all 't geboomte van het woud
sall sich tot lofgesang afsond'ren.
13 Want voor den Heer komt hij sich stichten.
en' komt also het aerdrijk richten;
hij sall de waereld [so hij seijt
noch] richten in gerechtigheijd.
en 'tvolk in sijne waarheijd [lichten].
|
|