De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
5.1 ALs koning heeft de Heer geheerzt in magt];
hij was bekleed met heerlickheijd, met kragt
was God bekleed, [en' so] hij vaerdig stond:
werd ook de waer'ld onwankelbaar gegrond.
| |
[pagina 216]
| |
2 Dijn koning-stoel [is] van doe af bereijd"
gij sijt [o God] van aller eeuwigheijd.
3 De stroomen Heer verhieven opwars uijt;
de stroomen [Heer] verhieven haar geluijd:
De stroomen [Heer] verhieven haar gebruijs.
4 [Doch] boven all der wateren geruijs,
hoe magtig groot de see-storm [sich vertoogt]
noch [sitt] de Heer groot-magtig in der hoogt'.
5 Vijtnemend ‡ trouw en' ‡ geloofwaerdig is
[dijn woord en' wett] en' dijn' getugenisz',
de heijligheijd is dijnen huijse, Heer,
voor Ga naar voetnoot1 eeuwelick, een groot zieraat [en' eer].
|
|