De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
5.2 SInget Gode blij
onser sterckte: singet
Jakops God.
3 Dat gij 'tlof-gesang aanvaat,
luijt en' trommel slaat,
en' de Ga naar voetnoot1 harp' voorbringet.
4 Op de nieuwe maan'
ter bestemder uijre
onses feests, speel't dan
op't trompetten [spel]
5 Want in Ysrael
[is] dit eene kuere:
[Dit deed] Jakops God
voor een recht [verstrecken].
6 Gaf het Josep tot
een Ga naar voetnoot2 vast onderhoud
so als hij nu soud
uijt Egipten trecken:
7 Daar hoord ik een' taal'
| |
[pagina 188]
| |
die ik niet en kende.
Ga naar margenoot+7 Ik hebb t'eenemaal
sijne rugg' ontlast:
[dies] hij 'tvremd' al vast
vander hand afwendde.
8 In den nood riept gij,
'kquam dij ook behoeven,
ik verhoorde dij
in een' donder-wolk:
dij proufd ik [mijn volk]
aan der twisten vloeden, Selah.
9 Gij mijn volk hoor toch,
'ksal't voor dij oorkonden:
Ysrael och [och]
hoorde gij mij maar.
10 Geen vreemd God [en waar]
onder dij [bevonden]:
Gij boogt dij niet ne'er
voor den Ga naar voetnoot3 God der schande.
11 [Want] ik ben de Heer
dijn God die [met magt]
dij daar wederbragt
uijt Egiptenlande.
Ga naar margenoot+Opent dijnen mond,
dat ik hem vervulle.
12 Maar mijn volk en stond
mijner stemm' niet toe:
Ysrael daar toe
woud mij niets ter wille.
| |
[pagina 189]
| |
13 So dat ikse [siet]
in't verwaand behagen
hares herten liet:
die [in desen schijn]
voord-gevaren sijn
volgens haar' raadslagen.
14 Hadd mijn volk [toch wel
eens] na mij geluijsterd"
och hadd Ysrael
mijnen weg begaan.
15 'Khadd, die hun we'erstaan
dadelick verduijsterd:
Mijne hand soud ik
hebben uijtgetogen
op haar vijands [nick].
16 En' Gods haters [t'saam]
hadden hem [bij naam
noch uijt vrees'] gelogen:
Haar tijd quam noijt om.
17 Ook woud [God] hem spijsen
met fijn terwen-blomm:
'khadde dij versaad
[en'] den honigraat
[doen] uijt rotzen [rijsen].
|