De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
5.2 GIj Ysr'els herder wilt toehooren,
die Josep [dijnen uijtverkoren]
gelijk een' kudde schapen leijd:
gij die [o Heer der heer-
| |
[pagina 185]
| |
lickheijd]
sitt boven op den Cherubijn
maak dat dijn' glanz doorluchtig schijn'.
3 Dat dijne sterkt' op Ephr'im pasze,
op Benjamin en' op Manasze:
en' treed so voords tot ons behoed.
4 O God brengt ons we'er t'samen: [spoed,]
maak dat dijn aengesicht toch schijn',
so sullen wij behouden sijn.
5 O Heere gij God der heerkragten:
hoe lange sult gij op de klagten
dijns volks noch rooken [so verstoord] ?
6 Gespijsd hebt gijse [rechtevoord]
met weenen-brood: en' tranen [sopp]
doen schenken uijt den vollen kopp.
7 Gij hebt ons tegens onse buijren
in twist gesteld [tot deser uijren]:
daar med' dat onse vijand spott.
8 We'erbrengt ons gij heerkragten God:
maak dat dijn aangesicht toch schijn',
so sullen wij behouden sijn. Ga naar margenoot+
9 Gij hebt den wijnstock uijt [de palen
van 't rijck] Egiptenland doen halen:
gij hielpt de heijdenen van kant,
gij hebt den desen daar geplant.
10 Gij hadd voor hem [de plaatz'] bereed
[daar] gij sijn' wortels wort'len deed,
| |
[pagina 186]
| |
So dat hij 'tganze land door streckte.
11 De bergen met sijn' scheem' bedeckte:
sijn' ranken [schooten in den topp]
als hooge zeder-boomen [op].
12 Tot aan de see streckt' hij sijn' spruijt':
tot aan den vloed sijn' tacken uijt.
13 Wat mogt gij sijnen tuijn ne'er rucken
dat die voorbij gaan hem af plucken ?
14 Het bos-swijn heeft hem heel verplett:
en 'twild gediert' ganz af-geett.
15 God der heerscharen keer toch we'er,
schouwt uijt den hemel, siet toch [ne'er].
Komt desen wijn-stock toch besouken.
16 [Wilt] desen wijngaard [toch verklouken]
den welken dijne rechterhand
[ten besten oorbaar] heeft geplant:
dat om den soon dien gij Ga naar voetnoot1 bekragt.
17 Sij is in't vuijr verbrand, versmacht:
Nu gaanse [t'eenemaal] verloren
vermids de straff' van dijnen toren.
18 Dat dijne hand sij op den man
van dijne rechterhand [voordan];
[en'] op den soon des menzen [acht']
dien gij dij [kragtig] hebt bekragt.
19 So sullen wij dij niet begeven:
en' gij ook sult ons we'er doen leven,
en' wij aanbidden dij ter eer.
20 Heerscharen God we'er bren'gt ons Heer:
| |
[pagina 187]
| |
maak dat dijn aangesicht toch schijn',
so sullen wij behouden sijn.
|