De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 170]
| |
7.2 GOd [is] in Juda wel bekend:
sijn naam [is] groot in Ysrael.
3 Tot Zalem [daar] is sijne tent:
sijn' woon in Zijon evenwel.
4 Daar brak hij de vier-pijl'ge boge:
het schild, en' tswaerd, en' d'ooreloge, Selah.
5 Gij [sijt] doorluchtig: magtig groot
verd' boven de roofbergen [verd'].
6 Sij sijn beroofd geweest [ontbloot]
sij die daar waren klouk van hert,
sij hebben haaren slaap geslapen
de klouksten * hadden hand noch' wapen.
7 Mits dijne straff' o Jakops God:
so sijn in slaap gesonken t'saam
de wagen, 'tpaerd [en' tganze rott].
8 Gij, gij [sijt] schrickelick [bij naam]:
| |
[pagina 171]
| |
wie soud voor dij staan [onbesweken],
als nu dijn toorn begint t'ontsteken ?
9 [Als] gij [nu] 'toordeel hooren deed
van uijt des hemels [hoog gesticht]:
het aerdrijk vreesd', en' stild' [in vreed]:
10 Als God nu op stond ter gericht'
om alle goedertiern' op aerden
[t'saam] in behoudenisz' t'aanvaerden, Selah.
11 ‡ 'Tgepeijns sall dij belijden toch
en' ‡ 'smenzen toornig ongeduld:
[mits] gij het overblijfzel [noch]
der toornigheden schorten sult.
12 Beloof't, en' wilt'et ook in trouwen
den Heere uwen God toch houwen
Gij alle die rondom hem staat:
dat elk hem, die daar hoog-gevreesd
is, met geschenken overlaad'.
13 Hij neemt den vorsten haaren geest:
[ja] allen koningen op aerden
[is] hij seer schrickelick [gewerden].
|
|