De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 144]
| |
3.2 GOd begenadig' ons, en' segen';
dat hij sijn aanschijn t'onswars Ga naar voetnoot1 wenn', Selah.
3 Op datmen [hier] op aerd' dijn' wegen;
dijn heijl bij alle heijd'nen kenn'.
4 Dat 'tvolk [verr' en' wijde]
dij o God belijde:
'tvolk belijde dij.
5 Dat de menzen muegen
sich in vruegd vervruegen,
en' ['tvolk] vrolick sij,
Van dat gij 'tvolk richt goedertieren:
de luijden leijd op aerden hier, Selah.
6 O God het volk dat moet dij vieren:
dat all het volk dij [vlijtig] vier'.
D'aerd' sall Ga naar voetnoot2 vruchten dregen;
God die geef ons segen,
| |
[pagina 145]
| |
onse God. 8 God sall
ons [noch] segen senden:
dat hem 'saerdrijks enden
vreesen [over] all.
|