De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
5.2 HOort mijne stemm' aan in mijn klagen o God:
bewaart mijn leven toch
voor 'svijands schrick[elick bedrog]
3 Verbergt mij voor der boosen lagen
die sij raadslagen.
| |
[pagina 138]
| |
Voor't t'samen-rotten der booswichten.
4 Die haare tonge [hier op aerd]
geslepen hebben als een swaerd:
die haare bitt're woorden richten
gelijk als schichten.
5 Op dat elk een van uijt schuijl-perken
recht op den onbevleckten schiet':
sij schieten snell Ga naar voetnoot1 noch' vreesen niet.
6 Door boose ‡ woorden ende werken
gaan sij sich sterken.
Van stricken spreken Ga naar voetnoot2 haare monden:
en' seggen noch, Wie salse sien ?
Ga naar margenoot+7 Het sijn doortrapte boose [lie'n],
sij weten door gesochte vonden
all's t'ondergronden:
[Als of sij] 'tbinnenste [door sagen]
en' 'tdiepe hert. 8 Maar God schiet [straff']
den pijl seer schielick op hen af:
dit sijn de ‡ straffen ende ‡ plagen
die sij [hier] dragen.
9 Sij sullen haare tong' doen glieden
selfs tegens sich: elk een sall vlie'n
die dese [dus verwoest] sall sien.
10 Bevreesd so sullen alle lieden
Gods werk bedieden:
Sij sullen sijne daad bevroeden.
11 De vroom' sal blijd sijn in den Heer,
en' op hem hopen [meer en' meer]:
ook sullen alle vroom-gemoeden
[tot] roemen [spoeden].
|
|