De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
3.2 O God, [mijn God], mijn God sijt gij,
ik sall dij smorgens souken [Heere],
na dij
| |
[pagina 136]
| |
dorst mijne siele seere,
mijn vleesz verlangt ook seer na dij:
op drooge dorstige landouwen.
3 So sag ik dij in 't heijligdomm,
om dijne sterkte [daar allom]
en' dijne heerlickheijd t'aanschouwen.
4 Want beter dan het leven is
mij dijne gunste [van daar boven];
mijn' lippen sullen dij [noch] loven
Ga naar margenoot+5 'Ksall dij mijn leefdaag' seeg'nen wisz;
'ksall mijne handen [hier op aerden]
opheffen [Heer] in dijnen naam.
6 Gelijk als merg, en' vett [te saam]
sall mijne siel' versadigd werden:
Mijn mond sall met lof-lippen blij
lof-juijchen. 7 Ja ook [overnachtig]
dijns op mijn leger sijn gedachtig
[en'] peijnsen wacker sijnd', op dij
8 Gij sijt mijn' hulpe toch gebleven:
'ksall onder dijner vlueg'len scheem'
[lof-]singen [Heer] met vruegden stemm'.
Dij [dij] sall mijne siel aankleven:
| |
[pagina 137]
| |
dijn rechterhand stutt mij [alleen]
10 Maar dees', die om siele vroeten
om die te woesten: dese moeten
tot in des aerdrijks afgrond tre'en:
11 Sij sullen maken datse vallen
recht door de scherpte van het swaerd"
den voszen sullen sij op aerd
ten deele worden [all' met allen].
12 Doch sall de koning overblij
in Gode sijn, dien sall men loven
die bij hem sweert; mits [van daar boven]
de luegen-mond gesloten sij.
|
|