De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
5
RIcht mij o God, bedingt mijn' sake
voor een volk sonder medelij:
[maak dat] de man [mij niet en nake]
met [sijn] bedrog en' boose [wrake].
2 Want mijner sterkte God [sijt] gij,
waarom verstoot gij mij ?
| |
[pagina 96]
| |
Waarom moet ik mij henen wenden
swart [siende van verslagentheijd]
mits 'svijands overlastig schenden ?
3 Wilt mij dijn licht, dijn' waarheijd senden:
die mij tot aan den berg geleijd'
van dijner heijligheijd"
Die mij tot binnen dijn' woonsteden
[noch] in geleijden [met gesank].
4 Ik sall tot Godes outaar treden,
tot God de vruegd Ga naar voetnoot1 der vrolickheden:
'ksall God, mijn God, op harp-[geklank]
dij singen lof en' dank.
5 Wat sijt gij mijne siel' verslagen,
wat woelt gij binnen mij so seer ?
wilt dij in hoop' aan God gedragen,
'ksall hem toch loven Ga naar voetnoot2 all' mijn' dagen:
[hij is] mijns aanschijns heijl; [mijn eer]
mijn [eenig] God [en' Heer].
|