De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 93]
| |
4.4 SO als 'thert hijgt na de beken,
hijgt mijn' siel o God na dij.
3 Na God dorst mijn' siel' [ontsteken],
na des levens God [dorst sij]:
wanneer sall ik komen dan
en' voor Godes aanschijn Ga naar voetnoot1 staan ?
4 Mijne tranen sijn mijn' spijse
'sdaags en' 'snachts [op veler wijse]:
Als ik daaglicks hoor vermanen:
waar [is nu] dijn God. 5 Ik stort
mijne siel' uijt in mijn' [tranen],
als ik daarom denkend' word,
hoe ik met den hoop quam tre'en,
hoe ik met hun sedig he'en
| |
[pagina 94]
| |
tot aan Godes huijs quam treden
met de stemm' der vrolickheden,
Met de stemm' van lof-gesange,
[en'] veel danzend volk [daar bij].
6 Mijne siel' wat sijt gij bange,
waarom woelt gij binnen mij ?
Wacht op God ik sall hem noch
lovende belijden toch:
[lovende met lof-gedichte]
'theijl van sijnen aangesichte.
7 Mijne siel o God [almagtig],
gaat sich binnen mij verslaan:
daarom ben ik dijns indachtig
al van over den Jordaan,
Hermon, 'tkleijn gebergt' [in't suijd].
8 [Daar] de afgrond overluijd
tot den afgrond krijt op 'tbruijsen
van [all'] dijne water-sluijsen.
Ga naar margenoot+Dijne stormen ende stroomen
sijn all' over mij gevloo'n.
9 [Doch] de Heer [is] 'sdaags [gekomen
en'] heeft mij sijn' gunst' geboo'n,
sijn gesang [is] mij 'snachts bij:
[ook is] het gebed [van mij]
tot mijns levens God [geweken].
10 'Ksall tot God mijn rotze spreken:
Waarom gaat gij mijns vergeten ?
waarom sweef ik aller kant
[siende] swart [van druck versleten]
onder 'svijands wreede hand ?
| |
[pagina 95]
| |
11 ['Tis] ter dood toe [mij een' stuer']
alle mijn gebeente duer,
[als nu] mijne wederstrijders
mij [aldus] beschimpen [wijders],
Als sij mij [noch] daaglicks vragen:
[wel] dijn God [wel] waar [is] hij ?
12 Wat sijt gij mijn' siel' verslagen,
waarom woelt gij binnen mij ?
wacht op God, ik sall hem noch
lovende belijden toch;
'theijl mijns aangesichts, [mijn leven/]
en' mijn God [is hij gebleven].
|