De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
3
VVEl salig is [de menz] dien [in dit leven].
2 de sond' bedeckt, Ga naar voetnoot1de misdaad is vergeven.
| |
[pagina 65]
| |
2 Wel salig is de menz dien [God] de Heer
d'ong'rechtigheijd niet toe en rekent [meer];
en' in wiens geest [geen list schuijlt] geen bedriegen.
3 'Tgebeent' werd mij verouderd van t'verswijgen:
in mijn ‡ gebrull en' daaglicks ‡ huijlgebaar.
4 Want dag en' nacht viel mij dijn' hand te swaar:
In somer droogt' werd all mijn sapp verslonden, Selah.
5 [Doch naderhand] bekend' ik dij mijn' sonden,
nooch' deckte [Heer] mijn' ongerechtigheijd.
ik sall den Heer' [den Heer'], hebb ik geseijd,
mijn overtre'en belijden [in den gronde]:
en' gij vergaaft de misdaad mijner sonde, Selah.
6 Elk gunst-genoot sall dij dan bidden wisz,
[dewijl'] het tijd om [dij] te vinden [is[:
Sulks of al-schoon de watervloe'n doorbraken,
| |
[pagina 66]
| |
so sullen sij den desen niet genaken.
Ga naar margenoot+7 Gij sijt mijn scherm: voor angst Ga naar voetnoot+ sijt gij mijn wall:
die mij omringt met vrolick heijl-geschall, Selah.
8 'Ksall dij [o menz nu] doen verstaan, en' leeren.
hoe dat gij sult [hier] op den weg verkeeren:
'ksall met mijn oog dij Ga naar voetnoot2 leijden [hier op aerd].
9 Dat gij [dan] niet en sijt gelijk een paerd,
Gelijk een muijl, ganz ijdel van verstande.
wiens muijl men snoert met rouw gebitt en' bande,
op dat hij dij niet all te na en kom'.
10 Den boosen naakt veel druks en' smert' [allom],
doch die in hoop' den Heer' vertrouwt, om desen
sall ['sHeeren heijl, en' Godes] gunste wesen.
11 Gij vrome wees'te in God verhuegd, verblijd,
en' juijchet all' die vroom van herten sijt.
|