De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
5.
DEs Heeren [is] het aerdrijks-dal,
haar' volheijd: 'swaerelds rond, en' [all']
die [sich] daar in woonachtig [voeden].
2 Want hij heeft selfs [dit grondgewicht] op [all'] de
| |
[pagina 48]
| |
meeren gegrondsticht;
en' vast gemaakt op ['tdrift] der vloeden.
3 Wie sall tot Godes berg opgaan ?
en' op sijn heijl'ge plaatze staan ?
4 Die reijn van handen [is all voren],
hij die sijn hert gesuijverd heeft,
sijn' siel' tot ijl'heijd niet begeeft;
noch' op bedrog en heeft gesworen.
5 Ook sall hij segen van den Heer,
ja van den God sijns heijls [en' eer]
sall hij gerechtigheijd ontfangen.
6 So sijnse die [naar sijn gebod]
hem souken; die o Jakops [God]
dijn aanschijn souken [met verlangen], Selah.
7 Gij poorten heff't op uw' hoofden op,
heff't u eeuwdueren in den topp;
een heerlick koning sall inrijden.
8 Wie [is] dees koning voll van eer ?
[het is] een sterk' een magtig Heer;
een Heer [die] magtig [is] in 'tstrijden.
9 Gij poorten heff't uw' hoofden op;
heff't u eeuwdueren in den topp;
een heerlick koning sall intreden.
10 Wie [is] dees koning voll van eer ?
de Heere der heerscharen [Heer],
die koning [aller] heerlickheden, Selah.
|
|