De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
3.
HEt is de Heer, die mij voed als een herder,
[so dat] mij niets en sall ontbreken [verder].
2 Hij legert mij op groen-begraasde weijden:
hij gaat mij langs 'tstilvloeiend water leijden.
3 Bekeert mijn' siel': [en'] voert mij [uijt genaden]
om sijns naams will', [hier] op de rechte paden.
| |
[pagina 47]
| |
4 Of ik alschoon [hier] wandelde [beneden]
in't schaadwe-dal des doods, [en' dood'lickheden],
'ken vrees geen quaad, want gij sijt Ga naar voetnoot1 mij goeddadig:
dijn stock en' staff, die troosten mij [gestadig].
5 Gij sult voor mij de tafel vaerdig houwen.
in tegenstand van [all'] die mij benouwen:
Gij hebt mijn hoofd met salf gesalfd [ten goeden],
mijn beker sall ten vollen overvloeden.
6 Genaad' en' gunst' die sullen daar benevens
mij volgen all de dagen mijnes levens:
en' boven dien sall ik in 'thuijs des Heeren
voor lange wijl' gerustelick verkeeren.
|
|