De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
4 ½2 DE Heer verhoor dij in ellende:
dat dij de naam [en ro'm]
3 Van Jakops God verheff'. 3 Hij sende
dij hulp' uijt 'theijligdomm;
hij will dij van uijt Zion sterken.
4 Hij denk' aan dijn' off'randen
| |
[pagina 39]
| |
all t'saam; en' dijn' brand-offer-werken
will hij tot aszen branden. Selah.
5 Hij will dij naar dijn hert gerijven;
volvoer all dijnen raad.
6 Wij sullen vrolickheijd bedrijven
in dijne heijl-[genaad'],
wij sullen onsen God ter eeren
het vendel houden staan:
de Heere will all dijn begeeren
ten vollen toe versaa'n.
7 Nu weet ik dat God sijnen Ga naar voetnoot1 koning
wel sall behoeden [voord];
en dat hij hem van uijt de Ga naar voetnoot2 woning
sijns heijligdoms verhoort:
'theijl sijner rechterhand [is kragtig.
8 De dese [verhoovaerden]
op wagens, and're [sijn te prachtig].
op [ruijters ende] paerden;
Maar wij gedenken aan den naame
van onsen God [en'] Heer.
9 De dese sijn gestruijkeld] t'same']
ook vielen sij daar ne'er;
maar staande sijn wij noch gebleven,
wij bleven staand' [in't midden].
Helpt Heer, de koning sall ons even
verhooren, als wij bidden.
|