De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 40]
| |
7.2 O Heer in dijne sterkte sall
de koning sich verhuegen:
ook sall hij sich vervruegen
in dijnen heijl Ga naar voetnoot1 met blij geschall !
3 Sijns herten lust en' grond
hebt gij hem toch verjond;
Het geen sijn mond voor uijtspraak' seijd'
hebt gij noijt afgeslegen. Selah.
4 Ja komt hem voor met segen
der [gunstige] weldadigheijd;
gij kroo'nt sijn hoofd [ten toon]
met een' fijn' goude kroon'.
5 Om 'tleven heeft hij dij gebe'en,
en' een langduijrig leven
hebt gij hem ook gegeven,
tot aller eeuwen eeuwighe'en
6 Seer groot is sijne eer
mits dijnen heijl] o Heer]:
Ook sult gij hem met majesteijt
en' heerlickheijd bekleeden.
| |
[pagina 41]
| |
7 Gij sult hem toebereeden
ten segen in der eeuwigheijd;
en' mits dijns wesens schijn
in vruegd doen vrolick sijn.
8 Op God is't dat de koning staat;
en' hij en sall niet sneven
[als hij sich sall begeven]
in 'salderhoogsten heijl-genaad'.
9 All' dijn' vijanden sall Ga naar margenoot+
dijn' hand wel vinden, [all]:
Dijn' haters sall dijn' rechter hand
wel vinden. 10 Gij sult maken
dat s' als vier-ovens blaken
als nu dijn aanschijn toornig brand:
de Heer sall hen [met een]
in sijnen toorn vertre'en;
Ook salse t'vier verteren t'saam.
11 Haar' vrucht van uijt der aerden
sult gij tot niet doen werden;
uijt 'smenzen kind'ren haare stamm'.
12 Om datse [hier dus] woe'n
om dijn [Heer] quaad te doen:
Gedachten hebben sij gedacht,
[doch] konnen [mij] niet [vellen].
13 Ten doel sult ghijse stellen;
gij sult [de pijlen dijner kragt]
op dijne pees' bere'en
recht op haar backhuijs he'en.
14 Och wilt in dijne sterkte dij
verheffen Heer [der heeren]:
| |
[pagina 42]
| |
wij sullen [dij ter eeren
hier] singen [Heer], ook sullen wij
[all' dese [dijne kragt
lof-singen [dag en' nacht].
|