De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 36]
| |
en' 'tuijtgespannen [rond]
doet sijne Ga naar voetnoot1 werken kond.
3 D'een dag stort uijt en' seijt
den and'ren dag het woord;
d'een' nacht sal d'and're [voord
haar'] wetenschapp beduijden.
4 Daar [is] noch' spraak', noch' taal',
daar sij niet [t'eenemaal]
haar' stemme laten luijden.
5 Haar richtsnoer druckt haar' spoor'
het ganze aerdrijk door:
haar' reden [sijn verspreijd]
tot s'waerelds eijnde: in haar
heeft hij der sonne [daar]
een' hutte toe bereijd.
6 Die als een bruijd'gomm [staat]
d'welk uijt sijn' kamer gaat;
sijnd' als een held seer blijde
te loopen langs de baan.
7 Haar opgang [is] van aan
des hemels rond [in 'twijde],
| |
[pagina 37]
| |
Die haaren loop dan wend
tot aan haar uijterst end;
niet blijft' er [uijtgeweerd]
verborgen voor haar hett'.
8 Vollmaakt [is] 'sHeeren wett Ga naar margenoot+
als die de siel' bekeert;
trouw [is] des Heeren woord,
het sall [ook voord en' voord]
den slechten wijsheijd leeren.
9 'Tbevel Gods [is] recht [goed],
'tvervrolickt het gemoed:
reijn [is] 'tgebod des Heeren,
Het maakt de oogen klaar.
10 Gods vrees' [is] suijverklaar,
sij blijft voor eeuwelijk,
d'oordeelen van den Heer
[sijn] waarheijd; [ende seer]
rechtvaerdig van gelijk.
11 Veel waerder [duijsendvoud]
dan goud, dan louter goud;
soet, boven 'tsoet' van honing.
12 Daar in dijn knecht kan sien:
dat in 'tbehoud van dien
[loon ligt, ja] veel belooning'.
13 Wie isser toch [van all']
die [sijne] feijlen sall
[bevroeden en'] verstaan ?
och reijnigt [Heer] mij toch
van [sonden] die [als noch]
voor mij verborgen staan.
14 Onthoud ook dijnen knecht
| |
[pagina 38]
| |
‡ van hoogmoed, ‡ van onrecht,
geeff' over Ga naar voetnoot2 mijne leden,
toch geene heerschappij',
so blijf ik vroom: en' vrij
van menig overtreden.
15 Laat dij bevallig sijn
de re'en mijns monds, en' mijn
aandachtelick gemoed
tot voor dijn aangesicht;
o Heer mijn rotz', [mijn licht
mijn heijl], die mij behoed.
|