| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Kort voor hun vertrek naar buiten, toen de eerste weken met hun eigenaardige, droeve drukte voorbij waren en 't gewone leven in 't huis op de Elisabethskade weer schijnbaar z'n ouden gang ging, kwam Tine op 'n avond bij de Freyberghs aanloopen. Ze had 'n brief ontvangen van 'n vriendin, waarmee ze vroeger als verpleegster langen tijd samenwerkte. Die vriendin, nu directrice van 'n kinderziekenhuis, bood Tine met 't komende voorjaar 'n plaats aan in haar inrichting, die dan vergroot zou worden, waardoor meerdere uitbreiding van personeel noodzakelijk werd. Daar Tine pas in December te beslissen zou hebben - dan eerst kwamen officieel de vacatures - en Job en Machteld er over dachten in October te trouwen, leek 't haar zelf uitermate geschikt. Ze kon toch niet alleen in 't oude huis achterblijven, hoeveel 't haar ook zou kosten met alle herinneringen te moeten breken. 't Moest... Ze had 't met vader menigmaal besproken... Het huis was hun eigendom en ze zouden beginnen met 't te
| |
| |
verhuren. Er was al iemand geweest, die er met November in wilde.
‘Ja, Loesje, negen-en-dertig is niet jong meer. Jij moet me wel al heel oud vinden, maar 't is toch nog niet oud genoeg, om met de handen over elkaar te gaan zitten als je flink en gezond bent zooals ik,’ zei ze, met 'n weemoedig lachje Loes aanziende, die half verscholen achter 't theeblad, stil had zitten luisteren, terwijl Tine van haar plan vertelde.
‘O, natuurlijk ben je nog in 't geheel niet oud, maar Huug en ik vinden 't erg naar je te moeten missen en de kinderen ook. Huug dacht wel, dat je weer verpleegster zou worden. Gisteren middag aan tafel hadden we 't er juist over en toen zei Elske: ‘Wat, gaat tante Tine hier weg? Magge we dan nooit meer bij d'r komen spelen in de tuin en bij Kee koekjes bakken in de keuken?’
‘Ja, dat deden ze graag, hè? 'sWinters hebben we menig gezellig uurtje in die keuken van ons doorgebracht met de kinderen. Kee had er ook altijd plezier in, als ze zoo'n zondagmiddag kwamen knoeien. En onze tuin als de kersen rijp waren! O, ik zal alles wel missen... 't Spijt me en toch doet 't me voor mezelf 'n heel klein beetje pleizier, dat ze mij ook missen zullen,’ zei Tine zacht. ‘Ik weet zeker, dat dit besluit me op den duur 't meest bevredigen zal, al doet 't pijn, omdat 't zoo'n héél groote verandering is.’
‘Alle veranderingen doen pijn. Zèlfs gewenschte. Op 't oogenblik, dat je met 'n levensphase
| |
| |
breekt, betreur je altijd wat, omdat je iets verliest, dat deel uitmaakte van jezelf. Gelukkig als 't nieuwe je dan gauw heelemaal in beslag neemt, je leven weer bij-vult. Jij, die veel van kinderen houdt, veel tact hebt, zult je daarginds zeker gauw op je plaats voelen,’ troostte Hugo.
‘Zeker, 't zou geen nut hebben als ik hier bleef. Er is nog genoeg voor me te doen en 't zou al heel weinig in vaders geest zijn, als ik doelloos bleef treuren.’
‘Ik ben toch blij, dat Job je vooreerst nog noodig heeft en dat we deze zomer nog 'n gezellig tijdje met jullie buiten zullen zijn,’ zei Loes hartelijk.
‘'n Beetje rust heb je tenminste broodnoodig, hoor,’ was Hugo's oordeel, want hij vond, dat Tine er sinds den dood van haar vader meer dan slecht en afgetobd uitzag.
‘'k Verheug me er ook wel op. Heerlijk, om 'n poosje rustig buiten te zijn en niets te doen. Ik weet wel, dat ik er niet goed uitzie, maar 'k zal gauw genoeg weer in orde zijn. Ik voel me wat moe, maar ik slaap gelukkig al beter de laatste dagen. Jullie gaan Donderdag over 'n week al hè?’ wendde Tine 't gesprek van zichzelf af.
‘Ja, 't is nog 'n heel gedoe om met alles klaar te komen en dan hebben we nog iets, waar we ons al sinds twee dagen 't hoofd mee breken, nietwaar Huug?’
‘Och, wat mij betreft, ik ben al zoo half en half besloten, maar 't is 'n beroerd iets!’ Hugo
| |
| |
stond op, wandelde met z'n handen in z'n zakken de kamfer door en begon te vertellen, hoe Eef's onderwijzer hem 'n paar dagen geleden was komen meedeelen, dat hij met September benoemd werd tot hoofdonderwijzer aan 'n school te Rotterdam en de leiding van Eef niet langer op zich zou kunnen nemen, tenzij - want 't speet hem persoonlijk zeer om Eef, die nu werkelijk zoo goed leerde, aan andere handen te moeten overgeven - Hugo zou kunnen besluiten, z'n jongen met hem mee te laten gaan en Eef bij hem in de kost te doen. Hij kon 't kind klaarmaken voor de H.B.S., die Eef dan naderhand in z'n eigen stad zou kunnen bezoeken.
Loes was er tegen en Hugo vond 't zelf ook naar, om hem weg te sturen, maar wat moesten ze met hem beginnen. Eef was 'n zeldzaam lastig perceeltje, stond als zoodanig bekend en was volgens Rovers voorloopig nog absoluut ongeschikt voor klassikaal onderwijs. Als hij nu weer gewoon naar school gezonden werd, zou 't in minder dan geen tijd toch weer spaak loopen en Rovers scheen den jongen te vatten. Eef hield van hem, kreeg bepaald pleizier in zijn werk, terwijl 't leeren vroeger 'n straf voor hem was. 't Zou bepaald tégen 't belang van het kind zijn om weer te veranderen. Er met de familie in Rotterdam over spreken, om 'm daar in huis te doen, was ook minder geschikt. Gesteld dat ze Eef wilden hebben, wat op den duur voor z'n grootvader te druk zou zijn, dan zou 't ventje daar niet zuinig verwend worden. Die
| |
| |
Rovers had zelf twee jongens, de een iets ouder, de ander jonger dan Eef. Als ze er toe besloten om hem van huis te sturen, was hij daar 't beste.
Of Eef er al iets van wist, vroeg Tine.
‘Nee, 'k heb er geen flauw idee van, hoe hij het op zal nemen,’ zei Loes.
‘O, ik zie wel kans om 't zóó smakelijk te maken, dat 't 'n pretje zal lijken om er heen te gaan. Ik zou 'm behalve in de vacantie's minstens iedere maand van Zaterdag tot Maandag laten overkomen. Hij zou natuurlijk dikwijls naar zijn grootouders mogen en 't zijn in Rotterdam op zichzelf heeft voor een jongen als Eef al aantrekkingskracht genoeg. De vraag is alleen: zal 't kind er zich op den duur tliuis voelen, of niet van hier vervreemden. Ik vind 't net als Loes ellendig om 'm de deur uit te doen. Hij is nog zoo bitter jong,’ en Hugo zuchtte zwaar.
‘'t Is 'n heel besluit en 't is moeilijk om in zulke dingen verstandig te zijn, maar toch lijkt 't mij, die er buiten staat en 't daardoor waarschijnlijk objectiever ziet, 't beste. Je zoudt 't kunnen probeeren voor drie maanden in ieder geval.’
‘Ja, dat heeft Rovers zelf ook al voorgesteld. 't Is werkelijk 'n heel aardige vent, absoluut geen schoolvos. Daar zit 'n hart in en hij heeft plezier in z'n werk. De jongens houden van hem, omdat hij zich in gedachten in hun plaats kan stellen en ik denk er hard over, om 't dan in vredes naam maar eens te probeeren en 't drie maanden aan
| |
| |
te zien. Bevalt 't niet, dan kunnen we Eef altijd weer naar huis halen.’
‘Je gaat toch zeker eerst nog eens met Rovers spreken, voor je voor goed beslist,’ vroeg Loes met iets angstigs in haar stem.
‘Natuurlijk kind. We beginnen er tegen Eef niet over, voor de zaak beklonken is. Maar hoe gauwer 't in orde komt, hoe beter.’
Dienzelfden avond nog, toen hij Tine naar huis had gebracht, ging Hugo nader met Rovers overleggen en toen Eef den volgenden middag uit zijn les kwam, werd 't hem meegedeeld.
Hugo riep hem op 't atelier en vertelde 't hem in tegenwoordigheid van Loes, die zenuwachtig de gewichten van de Friesche klok stond op te poetsen en tersluiks haar neefje aanzag, vreezend voor 'n hartstochtelijke huilbui. Maar Eef, met wijde verwondering in z'n blauwe oogen, stond doodstil en barstte toen uit:
‘Gosje-pietje dat is fijn!’ Toen, terwijl zijn kleur-van-opwinding zakte, voegde hij er zachter bij: ‘maar toch ook èng!’
‘Waarom ‘eng’, vroeg Loes, ondanks zichzelf lachend.
‘Nou zeg, zoo heelemaal alleen van huis! Dat vin ik nou zoo prettig niet! Maar naar Rotterdam gaan is leuk en bij meneer Rovers in huis is 't dól. Mevrouw en Dirk en Gijs zijn ook erg aardig. Gisteren heb ik nog drie knikkers van Gijs gehad.’
‘Maar in de vacanties en vast ééns in de maand van Zaterdag tot Maandag mag je thuiskomen,’
| |
| |
zei Loes, haar poetsgerei opbergend, ‘en je zult ook heel dikwijls naar opa en oma mogen.’
‘Och ja, ik denk, dat ik 't toch wel leuk zal vinden en niet érg eng. Mag ik 't aan Els gaan vertellen en aan Krik en Kokkie,’ en Eef stormde regelrecht met 't nieuws den tuin in, zichzelf tienmaal zoo gewichtig en groote-jongensachtig voelend als anders. Elske keek heel bedenkelijk toen ze 't hoorde, wou 't eerst niet gelooven.
‘Nee, hè tanteke. Hij houdt ons voor de mal!’
Maar toen Loes haar verzekerde, dat 't heusch ècht gebeuren zou na de vacantie, was ze stil geworden, had tante 's avonds onder 't naar-bedgaan stevig om 'r hals gepakt en gefluisterd:
‘Zeg, jullie zullen mij toch ook niet wegsturen naderhand,’ waarop Loes haar gelukkig had kunnen gerust stellen.
Verder werd er zoo min mogelijk over gesproken. 't Was nog zoo iets ver-afs! De aandacht van de kinderen was geheel gevestigd op 't nu zeer spoedig op handen zijnde vertrek naar Spijke, waar ze op den eersten snikheeten Juli-middag tegen etenstijd belandden met Jaantje en Tim als gevolg, verwelkomd door Bram en May Leydsius, die er al eenige dagen waren, evenals Flip Verhaer, 'n vroegere leerling van Hugo, dien Loes zich nog wel herinnerde uit haar schooltijd: 'n lange, eenigszins slungelachtige verschijning met 'n goed, leelijk gezicht en eerlijke heel-licht-blauwe oogen, wonderlijk kleurend bij z'n donker haar en borstelig- | |
| |
zwarte wenkbrauwen. Hij was 'n groot vriend van Bram en May en ook Hugo mocht hem graag, vond hem alleen wat zwaar-op-de-hand en kon, evenmin als vroeger nalaten, hem af en toe te plagen, als hij over de minste kleinigheid zwaar te redeneeren begon.
's Avonds laat, voor ze naar bed ging, zat Loes nog bij 'n kaars aan tante Freybergh te schrijven:
Spijke ‘Lindenhof’ 1 Juli.
Lieve tante Dora,
Daar ik gewoon ben om mijn beloften zoo goed mogelijk na te komen en ik belóófde, dat u morgen in ieder geval iets van ons hooren zoudt, kom ik u nu nog even op dit fijne schrift-velletje met potlood onze allereerste indrukken en wederwaardigheden meededen, vreezend dat 't er morgen wel eens bij zou kunnen inschieten.
We kwamen hier tegen etenstijd aan, na 'n snikheete spoorreis en smulden onderweg van de kersen, die u ons meegaf. 'n Ware lafenis! Krik en Kokkie schenen 't er op gezet te hebben zoo lastig mogelijk te zijn en zaten elkaar telkens in de haren, totdat Kok eindelijk in slaap viel. Te Spijke kwamen Bram en May ons van 't station halen met 'n soort van brik, 'n enorm gevaarte, waar twaalf personen in kunnen, het vervoermiddel voor groote gezelschappen hier in 't dorp. Koffers, fietsen en schilders-attributen werden op 'n
| |
| |
boerenkar naar 't pension vervoerd, dat 'n goed halfuur gaans van Spijke ligt. 't Is 'n groot wit huis met groene blinden en gedeeltelijk met klimop en wilde wingerd begroeid. Oorspronkelijk was 't twee verdiepingen hoog, maar er is er nog een opgezet. Ook is er aan de linkerzijde 'n soort van vleugel aangebouwd, waar wij onze kamers hebben. Huug slaapt met de jongens op ‘de balconkamer’ en daarnaast is 'n klein hokje voor mij, dat in 'n grootere kamer, waar Elske en Kokkie slapen, uitkomt. Jaantje heeft 'n keurig zolderkamertje, met 'n allerleukst boogvenstertje, waaruit men 'n heerlijk uitzicht heeft over de hei naar Spijke. Ze is er verrukt over en heelemaal met ons buiten-zijn verzoend, nu Huug beloofd heeft, dat ‘haar beminde’ Zondags om de veertien dagen mag overkomen.
De omgeving is prachtig. Bram vertelt van schilderachtige boerenhuisjes, vennen, mooie vergezichten en pracht-exemplaren van modellen, om niet eens te spreken van de hei, de dennenbosschen en de rogge- en boekweitvelden. Huug zal hier dus veel van z'n gading vinden.
De tuin van 't pension, dat vroeger 't buitenverblijf van 'n bekende Zeeuwsche familie geweest is, lijkt wel 'n klein park. Er zijn weinig bloemen, maar veel hooge boomen: lariksen, bruine beuken en berken. 'n Rij reusachtige linden, waaraan 't waarschijnlijk den naam ‘Lindenhof’ dankt, staat voor 't huis. Aan den overkant ligt 'n kleine boerderij, de vroegere tuinmanswoning, van- | |
| |
waar we melk en eieren krijgen. Groenten, vruchten, kruidenierswaren en brood worden elken morgen uit 't dorp per hittenwagen aangevoerd, vertelde de oudste juffrouw.
De drie gezusters Bleeker, Betje, Sien en Kee, doen hier alles zelf. Sien en Kee 't huiswerk, terwijl Betje kookt. 't Zijn goedmoedige boerinnentypen tusschen de veertig en vijftig. Alle drie dragen ze witte mutsen en bonte jakken en praten plat Brabantsch, zoodat ik erge moeite heb om ze te verstaan, maar dat zal wel wennen op den duur.
Behalve Bram en May en Verhaer, die hier al bijna 'n week hebben doorgebracht, zijn er nog 'n meneer en mevrouw Wesselinck met twee kinderen, die dadelijk op de onzen afschoten. Hij is dokter; ze komen uit Amsterdam, zei May. Verder 'n oude dame met 'n bijdehand gezicht, mevrouw Dorens en haar dochter, 'n oude meneer en mevrouw de With en 'n zenuw-zieke violist met smachtende oogen en lange, vettig-zwarte lokken, Welters genaamd, die voor 't huis in 'n rieten stoel zat te hangen, toen we aankwamen en zich dadelijk door Bram aan ons liet voorstellen. Krik hield me stijf bij m'n rok vast onder die plechtigheid en zei hardop: ‘O, tante, kijk is, die meneer heeft háren!’
Hij hoorde 't geloof ik, maar hij scheen er zich niet veel van aan te trekken. 't Is 'n vervelende aansteller, zegt Bram en we zullen hem zooveel mogelijk op 'n afstand zien te houden.
| |
| |
Er zijn ontzettend veel muggen. De vennen hier dichtbij schijnen ware woekerplaatsen te zijn. Iedereen klaagt er over en Kok had al dadelijk ‘'n jeukje’ op haar handje, waar ze erg over zeurde.
De volgende week komt van der Voordt al. U weet wel, die kennis van Huug en Job Oostingh, voor wien Huug 'n boek geillustreerd heeft dezen winter. Ik ben benieuwd of ik op den duur met hem zal kunnen opschieten. Hij is aardig met de kinderen en ik ben hem ook heel dankbaar voor alles, wat hij voor me gedaan heeft, mijn schrijverij betreffende, maar hij intimideert me. Ik geloof, dat hij me erg onnoozel vindt en ben doodsbang om domme dingen te zeggen, waar hij bij is. Nu we hoeven elkaar hier niet in den weg te loopen; ruimte genoeg, dus zal ik er maar niet over tobben.
Wilt u, als Geertje den huissleutel bij u komt halen vragen, of ze er vooral aan denken wil, om mijn voile japon en Elske's bruin fluweelen jurk zoolang in den kamferkoffer op zolder weg te sluiten? Ze hangen allebei in de kast op m'n slaapkamer, maar ik ben bang voor mot en heb ze liever in de kamferkist.
Ik hoop en vertrouw, dat U niet als verleden jaar in die snikhitte telkens naar Arcadia heen en weer loopt of tramt. 't Is waarlijk niet noodig, tantetje. De de Laet's zullen op de dieven passen, hebben ze beloofd en Geertje zal heusch wel naar haar beste weten voor alles zorgen.
| |
| |
Veel groeten aan oom en heel veel liefs van ons allen.
Ook van
Uw liefhebbende en slaperige Loes.
Hè, hè, gaapte Loes, toen ze klaar was en ze stond op en rekte niet zeer bevallig haar armen hoog boven haar hoofd, te moe om haar epistel nog over te lezen.
Daarop begon ze zich snel uit te kleeden, zacht en voorzichtig zich bewegend, om Elske en Kokkie niet wakker te maken. Kokkie had Bèbè, 't witwollen schaapje en Elske 't negerpopje naast zich liggen. Zeker voor de gezelligheid nu ze in vreemde bedjes sliepen, dacht Loes, vreezend dat zij zelf misschien ook moeite zou hebben aan 't vreemde bed te wennen. Maar dat viel mee. Ze lag nog niet, of ze sliep al, vast en rustig na dien langen vermoeienden dag.
|
|