| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Ada Riemann was jarig en ontving in haar eigen zitkamer, 'n langwerpig, lichtbehangen vertrek vol portretten, snuisterijen en helkleurige kussens.
De jarige, feestelijk in 't wit, bijgestaan door Ursule Alma, was druk bezig de vijf aanwezige vriendinnen van thee, limonade, gebakjes en bonbons te voorzien en na 'n zeer geanimeerd gesprek over 't automobiel-ongeluk van Eduard van Royen, die daarbij 'n arm gebroken had, begon Truus Mengers 'n kort, grappig dikkertje met vroolijke, zwarte kraaloogjes:
‘Zeg, hebben jullie het boek van Loes Freybergh al gelezen?’
‘Nee, wel zien liggen. 't Ziet er aardig uit in dat groene bandje,’ vond Meta van der Schalm, 'n bleek blondje.
‘Wat, heeft Loes Freybergh 'n boek geschreven? Hoe knap; dat had ik nooit van 'r gedacht,’ riep Sophietje Haagmans, die 'n poos uit de stad geweest was en er nog niets van wist.
‘Ja, 'n kinderboek. Sprookjes en verhaaltjes voor kinderen van zes tot twaalf jaar zoowat. “In 't
| |
| |
hoekje van den haard” heet 't,’ zei Ursule Alma met iets beschermends in haar toon.
‘Wij hebben het ook zien liggen in de Langstraat, hè Nel,’ zei Greta Terbeek, haar zusje aanstootend.
‘Ja, 'k ben benieuwd of 't aardig is. 'k Kan 't me ronduit gezegd niet begrijpen, hoe Loes dáár toe komt. Op school was ze toch heelemaal niet knap.’
‘O, maar 't is allerleukst. 'k Heb 't dadelijk voor m'n oudste nichtje gekocht en die vindt 't prachtig. M'n schoonzuster heeft maar tegen 'r te zeggen: Bep, denk er aan, als je niet zoet bent, lees ik je vanavond niet voor uit 't nieuwe boek, of ze is zoo gedwee als 'n lammetje. En m'n broer heeft er gisteren de heele avond verder uit zitten lezen, zoo amuseerde 't hem.
'k Heb Loes 'n briefje geschreven gisteren,’ vertelde Truus.
‘Zoo. Nou, dan doe ik 't ook,’ zei Meta dadelijk, ‘maar ze zal straks wel komen om je te feliciteeren, hè Ada? Dan doe ik 't maar mondeling af.
‘Ja, ik denk wel dat ze komt. Zeker met de van Meertentjes. Daar is ze veel mee. Ik zie 'r niet dikwijls, maar ze is altijd heel hartelijk als we mekaar spreken.’
‘Ze heeft 't veel te druk om alle vriendinnen aan te houden. Ze gaat ook niet veel uit. Veel minder dan wij,’ zei Sophietje op 'n toon van beklag.
‘Nou, maar ze heeft wat 'n gezellig leventje. Die broer is heel aardig voor haar. Minstens net
| |
| |
zoo aardig als Rob van Meerten voor Paula en Kit en die kleine neefjes en nichtjes zijn schatten, alle vier,’ sprak Truus Mengers.
‘Haar broer heeft de plaatjes en de band voor 't boek gemaakt hè? Toch leuk, zoo samen,’ vond Ada.
‘Hij zal 'r ook wel verder aan geholpen hebben. 't Klinkt misschien onaardig, maar 'k geloof nooit, dat Loes 't alleen verzonnen heeft. 'k Vond 'r op school bepaald dom vroeger. Voor wiskunde had ze haast altijd onvoldoende,’ zei Nelly Terbeek, die door hard werken bijna altijd de eerste van haar klasse geweest was en niet goed kon uitstaan, dat er nu van dat onnoozele kinderboek zoo'n drukte gemaakt werd.
‘Iedereen was ook niet zoo'n licht als jij. Ze maakte toch maar wat 'n leuke opstellen! Veel beter dan wij een van allen. Ik vind het flauw van je om zoo iets te zeggen,’ riep Truus verontwaardigd.
‘Nel's opstellen waren minstens net zoo goed. Verleden jaar heeft ze 'n stukje ingezonden in “Ons Blad” en dat is toch maar dadelijk geplaatst,’ blufte Greta, inwendig kokend.
‘Ja, ik weet 't nog wel. 't Was heel goed. “In 't schemeruur” heette 't, hè,’ herinnerde Sophietje zich.
‘Nou ja, in “Ons Blad”. Wat is “Ons Blad” nou voor 'n ding! Zoo'n bakvisschen-orgaan onder redactie van 'n stuk of wat schoolkinderen,’ zei Truus minachtend.
| |
| |
‘Dat moet je niet zeggen. Julie Verboren zit toch ook in de redactie en al is Julie dan misschien 'n beetje eigenaardig, ze heeft 'n goed oordeel over lectuur en zoo,’ bracht Ursule in 't midden, die zich nogal gevleid voelde toen Julie eens 'n teekening, door haar gemaakt, zeer bewonderd had.
‘Kijk daar heb je Julie. Ze komt heusch hier. Dat is toch aardig van 'r, want ze heeft 't zoo druk,’ zei Ada, die bij 't raam zat en haar toevallig zag aanbellen.
‘Als je van de duvel spreekt... gichelde Truus tegen Sophietje.
't Binnenkomen van Julie Verborch, 'n smakelooze verschijning in 'n slechtzittende, grijze reformjapon, deed even 'n pauze ontstaan. Ze was 't eenige kind van schatrijke ouders, maar bekleedde puur voor haar genoegen en uit overgroote degelijkheid - 't woord degelijk lag haar in den mond bestorven - 'n betrekking als hulponderwijzeres aan 'n armenschool en wijdde haar verderen vrijen tijd geheel aan allerlei nuttige bijdingen, zooals Toynbee en Zondagschool, terwijl ze bovendien tweemaal in de week 's avonds 'n naaikransje hield voor arme kinderen. 't Gevolg was, dat ze totaal geen tijd over had om iets voor haar ziekelijke moeder te zijn, die soms weken lang haar kamer houden moest en haar dochter - al was 't dan egoïstisch - liever wat meer bij zich gehad zou hebben, dan altijd 'n verpleegster of gezelschapsjuffrouw. 't Was waar, dat Julie véél deed, maar ze liet er zich niet weinig op voorstaan en vond zich- | |
| |
zelf gerechtigd alles te critiseeren en iedereen haar meening als de ware voor te houden. Onder haar vroegere vriendinnen voelden sommigen 'n heilig ontzag voor haar, maar de meesten, waaronder Loes, Truus Mengers en Machteld vonden haar onverdragelijk pedant en lachten haar uit.
Loes had nog niet lang geleden 'n scène met haar gehad, toen Julie haar letterlijk wilde dwingen lid van de Toynbee-vereeniging te worden en zij onder protest 't thuis heusch al druk genoeg te hebben, van Julie te hooren kreeg, ‘dat 'n mensch altijd tijd kan maken als hij wil.’
‘Nou, als dat dan waar is, zou ik in jou plaats stellig wat meer tijd voor m'n zieke moeder zien af te zonderen,’ had Loes er uitgeflapt. Toen was Julie, bleek van drift, ineens opgestaan, snauwend:
‘Dacht je soms, dat ik hier gekomen was, om me door jou de wet te laten stellen? Bemoei jij je maar met je eigen zaken,’ waarop Loes, Jaantje bellend om de visite uit te laten, antwoordde:
‘Wel Julie, bemoei jij je dan ook niet met de mijne.’
Sinds dien hadden ze elkaar niet meer gesproken, wel af en toe stroefjes op straat gegroet.
‘Hoorde ik jullie niet praten over dat boekje van Loes Freybergh, toen ik daarnet binnenkwam,’ begon Julie, nadat ze Ada had gelukgewenscht.
‘Ja! Heb je 't al gelezen,’ vroeg Nelly gretig.
‘Nee, maar ik kreeg er gisterenavond toevallig 'n recensie over in handen.’
| |
| |
‘Waar stond die in?’
‘In de “Huisgids”.’
‘Goed?’
‘Nou heel matig. Precies weet ik het niet meer. 't Waren maar enkele regeltjes. Er zat wel wat goeds in, maar 't was nog lang geen eerste-rangs werk. Trouwens, dat verwondert me niets; 't zal wel oppervlakkig zijn, zooals Loes zelf ook is.’
‘Wat, Loes oppervlakkig?’ vroeg Truus met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Ja, ik vind Loes een oppervlakkig meisje. Heel lief voor haar naaste omgeving, daar zal ik niets van zeggen, maar verder toch hoogst, hoogst oppervlakkig. Ik zeg voltsrekt niet, dat ze 't helpen kan, ik constateer alleen 't feit,’ vervolgde Julie, van haar thee drinkend, die Ursule haar had ingeschonken. ‘Trouwens zoo'n wonder is 't niet; in zoo'n artiesten-omgeving, waarin zij leeft wor-je dat allicht, als je van natuur niet héél anders bent aangelegd.’
‘Dáár begrijp ik niks van,’ riep Meta.
‘Wel, ik bedoel, dat ze in 'n omgeving is, waar 't leven veel te luchtig wordt opgenomen, waar voor de kunst geleefd wordt, in plaats dat er getracht wordt, iets aan de misstanden in onze maatschappij te veranderen. De weinige belangstelling, die Loes toonde in ons Toynbee-werk, heeft me dat genoeg bewezen. Hoor je Loes ooit spreken over maatschappelijk werk?’
‘Ze hangt 'r weldaden niet aan de groote klok, maar moeder en ik komen 'r wel dikwijls tegen
| |
| |
met mevrouw Freybergh in 't een of ander achterbuurtje en haar broer zit in 't bestuur van Armenzorg en heeft ons laatst heerlijk geholpen met 't inwinnen van informaties voor 'n arm gezin. Ik geloof heusch niet, dat we ons zoo ongerust hoeven te maken, al is ze geen lid van onze Toynbeevereeniging,’ zei Meta van der Schalm ineens met 'n kleur als vuur, Loes' partij opnemend, waarvoor Truus haar 'n beloonend trapje gaf.
‘Hè, laten we er nu over ophouden. Ada vindt 't niks prettig, dat jullie elkaar zoo in 't haar zit. Wie wil er nog thee,’ vroeg Ursule, 't haar plicht achtend aan de discussie 'n eind te maken. De meisjes Terbeek stonden op.
‘Dag Ada. 't Wordt onze tijd. We zouden met Mama nog 'n boodschap gaan doen,’ zei Nelly, links en rechts handen gevend, terwijl Greta 'r manteltje dichtknoopte.
Ada liep zelf mee om 't tweetal uit te laten en kwam even later terug met Loes en Kit van Meerten, die juist wilden aanbellen, toen de voordeur openging en de Terbeekjes naar buiten stapten.
Kit, de excuses van Paula makend, die dien morgen onverwachts uit de stad moest, vereerde Ada, ook uit naam van haar zuster, 'n boek. Loes bracht haar de eerste takjes Japansche Pyrrhus, die in den tuin van Arcadia waren uitgekomen en nadat ze beiden zeer door Ada bedankt waren en ook de andere cadeaux bewonderd hadden, schoof Ursule stoeltjes bij in den kring van vriendinnen en werd Loes ineens overstroomd door 'n
| |
| |
regen van complimentjes over haar boek. Iedereen zei er iets vriendelijks van, behalve Julie Verborch, die zeer verdiept scheen in 't omroeren van haar derde kopje thee.
‘Ik heb 't zelf met zoo'n pleizier gelezen en Beppie, m'n nichtje, vindt het zoo mooi en zit doodstil als ik er haar uit voorlees. Compliment van m'n schoonzuster en of je alsjeblieft nog 'n paar van zulke boeken schrijven zult om Bep zoet te houden,’ vroeg Truus en Loes zei opgewekt:
‘'k Vind 't erg prettig hoor, dat 't in je smaak valt en zeg maar aan je schoonzuster, dat ik m'n best zal doen.’
‘Heb je al recensies gehad,’ vroeg Julie eindelijk.
‘Ja in “de Huisgids.” 'k Heb 'm toevallig in m'n zak. Zal ik 'm voorlezen?’
‘Ja, ja,’ riepen ze door elkaar en Loes haalde 't strookje papier uit haar beurs en las:
‘Een niet onaardig kinderboek met goed geteekende prentjes van den bekenden schilder en illustrator Hugo Freybergh is “In 't hoekje van den haard” door Louise Freybergh. Deze sprookjes en vertellingen zijn nog geen eersterangswerk en opvoedende kracht gaat er niet van uit, maar er is iets eigens en natuurlijks in de manier, waarop deze jonge schrijfster, wier naam ons tot nog toe onbekend was, vertelt, zoodat 't de kinderen wel boeien zal en wij reden hebben, meer van haar te verwachten.’
‘Nou dat is nogal aardig.’
| |
| |
‘Ik vind het 'n goeie recensie, hoor,’ riep Truus met 'n blik naar Julie.
‘Nou, Huug heeft me nog heel wat voorspeld! Enfin, afwachten is 't eenige en dan trachten m'n voordeel te doen met de gegronde aan-, be- en opmerkingen.’
‘Kom, 't zal wel meevallen. 't Zou me 't meest kunnen schelen, wat de kinderen er zelf van zeggen.’
‘Ja, daar geef ik ook 't meest om. 'k Heb al 'n paar alleraardigste briefjes gehad. Die zal ik als goud bewaren,’ verzekerde Loes.
‘Schrijf jij ook 'n recensie in “Ons Blad” Julie,’ vroeg Sophietje, met 'n knipoogje naar Meta van der Schalm.
‘Nee,’ knikte Julie. ‘Ik zal er me maar buiten houden; trouwens kinderboeken recenseer ik nooit in ons orgaan.’
‘Hè, hoe jammer,’ vond Ada, maar Loes was er niet rouwig om.
Dien avond stond er 'n uitgebreide, waardeerende beoordeeling over Loes' boek in 't stadscourante, waarmee ze zeer in haar schik was.
‘Dat kind, waar je vanmiddag van vertelde, dat schepsel met die leelijke reformjapon, zal wel vinden, dat 't niet te pas komt, zoo'n recensie,’ zei Hugo, Loes op haar schouder kloppend.
‘O, Julie Verborch bedoel je? Nou misschien schrijft ze wel 'n tegencritiek,’ antwoordde Loes lachend en las toen Eef en Elske, die nog op waren en 't erg gewichtig vonden, dat er over
| |
| |
hun boek wat in de courant stond, het stukje voor.
‘Alle kinderen op school vinden het even leuk. Juffrouw Koster leest er ons uit voor als we haakles hebben en allemaal vooruit kunnen en Pien en Mies Kremer hebben 't van hun vader cadeau gekregen,’ vertelde Elske, toen Loes het stukje uitknipte en wegborg in ‘'t archief’; 'n groote blauwe postpapier-doos, die sinds 't verschijnen van haar boek naast haar naaimandje in de kast gereed stond om alle mogelijke kritiek op te nemen.
Helaas, den volgenden ochtend moest 'n zeer hatelijk gesteld artikeltje uit 'n paedagogisch blaadje er eveneens z'n plaats in vinden.
De schrijfster van ‘In 't hoekje van den haard’, waarschijnlijk nog 'n heel jong meisje, moest zich voortaan maar niet meer vermoeien met 't samenstellen van sprookjes en verhalen voor kinderen en met haar neefjes en nichtjes, aan wie ze deze proeve van talent had opgedragen, liever de boeken lezen, die er al waren. Echt maakwerk was 't. De sprookjes veel te veel verzonnen en in de verhaaltjes uit het dagelijksch leven kwamen zoogenaamde ‘grappen’ voor, waarvan de meeste moeders het vermoedelijk beter zouden vinden, als haar kinderen die niet uit hun leesboeken leerden. 't Was 'n zeer onbeduidend boekje, dat er door de niet onaardige plaatjes vrij aanlokkelijk uitzag. Hier bedroog dus weder de schijn, al had de zich onderteekenende A.L. van den schilder Freybergh wel eens betere illustraties gezien!...
Nelly en Greta Verbeek, na etenstijd bij Julie
| |
| |
even oploopend, om haar 'n geleend boek terug te brengen, vonden haar op haar werkkamer gebogen over deze recensie, die ze 't tweetal onmiddellijk begon voor te lezen.
‘Nou, dáár kan Loes 't vooreerst mee doen,’ zei Nelly met 'n leelijk lachje.
‘'t Is wel bar,’ vond Greta.
‘Heb ik iets te veel gezegd, toen ik sprak van oppervlakkig? Nou zie je eens,’ kwam Julie triomfantelijk overeind. ‘Gut en je hadt ze allemaal 's moeten hooren vanmiddag bij Ada, toen jullie weg waren en Loes kwam. Iedereen smeerde 'r honing om de mond. Ze kreeg er zelf 'n kleur van.’
‘Zouden ze 't allemaal echt gemeend hebben,’ vroeg Nelly.
‘'k Weet niet; 'k denk 't niet, maar Loes dacht in ieder geval van wel, dat kon je aan haar heele gezicht zien. En nou weer die overdreven recensie in 't avondblad!’
‘Zou ze dit niet lezen?’ vroeg Greta op 't blaadje wijzend.
‘Misschien wel. Misschien ook niet. 't Zou wel goed zijn, als ze 't las. Ze heeft aanleg genoeg om pedant te worden. Weet je wat we doen moesten,’ vroeg Julie in 'n opwelling van overgroote degelijkheid. ‘We moesten 'r dit maar sturen. Ik kan dit nummer best missen.’
‘Ja, ja, dat is 'n idée,’ riep Nelly. ‘Ieder op onze beurt 'n letter van 't adres schrijven, dan
| |
| |
herkent ze in geen geval onze handen, want dat mag natuurlijk niet!’
Greta lachte, maar Julie zei ernstig, hoewel ze er minstens even hard in groeide en als in gedachten om de niet malsche critiek dikke lijnen met rood en blauw potlood zat te teekenen:
‘'t Is voor haar bestwil. Kwáád zal 't 'r in geen geval doen,’ en na 't blaadje netjes te hebben toegebonden met 'n rood touwtje, werd 't van 'n postzegel voorzien en schreven ze op de door Nelly voorgestelde manier 't adres, waarna 't een kwartier later door de spleet van de eerste de beste brievenbus, die de meisjes Terbeek langs kwamen, naar binnen gleed.
Den volgenden ochtend lag 't op de ontbijttafel naast Loes' bord, tegelijk met 'n alleraardigst briefje van de zusjes Kremer, die ‘In 't hoekje van den haard’ ‘éénig’ vonden en hoopten, dat juffrouw Freybergh nog meer van die leuke boeken schrijven zou!
Maar 't briefje bleef liggen.
Loes, alleen binnen op dat oogenblik, om voor 't ontbijt te zorgen, was natuurlijk 't meest benieuwd naar 'n gedrukte beoordeeling, greep 't eerst naar 't bewuste blaadje...
Met brandende wangen, zóó gloeiend heet, dat de tranen haar in de oogen sprongen, las ze de slechte critiek met de hatelijke blauwe en roode potloodstrepen omlijnd.... bekeek toen 't poststempel,... 't onregelmatig geschreven adres...
Dat was niet van haar uitgever, die haar de
| |
| |
vorige recensies gezonden had. Dit kwam hier uit de stad... Dat was van iemand, die zich in stilte te verkneukelen zat, dat er zúlke dingen van háár werk gezegd werden...
Woedend smeet ze 't papier op den grond en viel op 'n stoel neer, de handen voor haar gezicht. Hoe geméén, wat 'n innig lage, laffe streek om dat zóó te sturen! De warme tranen biggelden tusschen haar vingers door, ze snikte 't uit, wanhopig, zich totaal machteloos voelend tegen 't geen haar was aangedaan.
Zóó vond Hugo haar even later.
‘Loes, Loesje wat is er?’ Hij was met de kinderen in den tuin aan 't stoeien geweest en kwam door de open serredeur naar binnen om even uit te blazen.
Sprakeloos wees ze naar 't papier op den grond.
Hij begreep 't dadelijk. Gedeeltelijk tenminste.
‘O, 'n slechte recensie? Maar kindje, is 't heusch de moeite waard, dat je je dat zoo aantrekt? Ik heb er zelf ook gehad. Meer dan ééns. Maar dat is niks. Beter 'n slechte, dan géén critiek, zei neef Leydsius altijd,’ en hij bukte zich om 't blaadje op te rapen.
Loes hield ineens op met schreien, stond op en zei heftig:
‘Nee, nee, die recensie kan me zooveel niet schelen. Die is slecht, vreeselijk slecht en hatelijk, maar dit komt hier uit de stád. Iemand, die zich veilig achterbaks houdt en 't land aan me heeft stuurt 't me. Kijk maar 's naar die potlood-kras- | |
| |
sen en naar 't adres, met hoe 'n verdraaide hand dat geschreven is!’
Hugo bekeek 't aandachtig, las toen de recensie en zei met 'n eigenaardig lachje, 'n teeken, dat hij verontwaardigd was:
‘Nou, die meneer of juffrouw A.L. heeft zeker azijn gedronken of zelf teleurstellingen gehad. Maar m'n hemel Loes, wat is dat nou toch ook voor 'n blad! 'n Orgaan voor ouwe teuten en schoolfrikken! Dat leest immers geen gewoon mensch.
Trouwens, iedereen die je boekje onbevooroordeeld leest, zal als hij dit onder z'n oogen krijgt, z'n schouders er over ophalen.’
‘Nou ja, dat kan me allemaal zooveel niet schelen. 'k Vind 't natuurlijk op zichzelf al naar genoeg, dat er zoo iets van m'n werk gezegd wordt, maar de manier waarop ik 't in handen kreeg, is 't allerergste.’
‘Zeker, 't is 'n leelijke streek van de een of ander, die jaloersch op je is en je je succesje niet gunt. Maar voor degeen, die 't gedaan heeft, is 't erger dan voor jou. Je werk is er niets minder door geworden, maar die ander toont 'n laag, lam karakter te hebben. Tob er nou niet meer over; tracht er niemand van te verdenken en spreek er met geen mensch over, dan zal de persoon in questie er de minste voldoening van hebben. Want laat je je er tegen de een of ander over uit, dan wordt 't allicht verspreid en dan groeit hij er in als 't hem ter oore komt. Je moet maar
| |
| |
denken aan 't spreekwoord: 't zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen. Maar die knagen, zijn dan ook wéspen. Hier, lees dit liever, dat is je ware critiek,’ en Hugo nam 't kinderbriefje van de ontbijttafel en gaf 't Loes, die haar tranen afdroogde en haar best deed troost te putten uit de onbeholpen, hartelijke zinnetjes van Pien en Mies Kremer.
Hij wilde 't ‘corpus delicti’ in den binnenzak van z'n jas steken, maar ze eischte het terug.
‘Nee Huug, ik ben geen struisvogel. Mooi of leelijk, alles gaat in “'t archief” en ze knipte 't stukje uit en deed 't met 't briefje in de blauwe doos.
Toch bleef er dien heelen schitterenden Meidag 'n druk op haar rusten. De steek was raak geweest....
‘Hè tante, wat zit je daar te kijken! Heb je hoofdpijn? Zal ik m'n handen zóó op je hoofd leggen? Net als jij wel bij mij dee, toen ik ziek was verleden jaar. Ze zijn lekker koud en heelemaal niet vuil. Pas gewasschen,’ verzekerde Eef, toen hij om elf uur van z'n les thuiskomend, Loes op haar schrijfhokje vond, gebogen over 'n schrift, waarin ze niet schreef.
Ze liet hem begaan, dankbaar voor z'n liefkoozing.
‘Heerlijk, die koude handjes van je,’ zei ze glimlachend en Eef trotsch, dat hij tante's hoofdpijn beter maakte, bleef haar met 'n ernstig ge- | |
| |
zicht over 't voorhoofd strijken tot ze plechtig verklaarde, dat 't nu heelemaal over was.
Den daaropvolgenden dag kwamen de meisjes Terbeek haar in de stad tegen, toen ze opgewekt liep te praten met Machteld en Job Oostingh.
‘Ze ziet er niet naar uit of ze 't zich erg aantrekt, vin-je wel Nel,’ zei Greta spijtig. ‘Ze groette zoo vriendelijk.’
‘Nou ja, ze kan toch niet weten, dat wij 't gestuurd hebben. Waarom zou ze ons dan niet vriendelijk groeten. Plezier zal 't haar in geen geval gedaan hebben. Loes is nou eenmaal geen kind om lang over iets te tobben. Dat zegt Julie ook; maar op 't moment zelf zal ze 't toch naar hebben gevonden. Dat kan niet anders.’
‘Misschien heeft 'r broer 't wel voor 'r achtergehouden. Hij moet 'r op 'n bespottelijke manier verwennen. Je moest er juffrouw van Ingen eens over hooren! Net iets voor die Freybergh om 'r voor alles te willen sparen.’
‘Och, wel nee. Dat zou al heel toevallig zijn,’ zei Nelly bits, die mogelijkheid echter niet zoo grif verwerpend.
‘Jammer dat we er nooit achter zullen komen. Als we er over praten verraden we ons zelf en dat zou 'k liever niet doen, want dan denken de menschen nog, dat we 't uit jaloezie gedaan hebben, inplaats van voor haar eigen bestwil,’ beweerde de degelijke Julie, toen ze de beide zusjes vroeg, of die er soms iets van gehoord hadden...
| |
| |
Ze werden niet wijzer mettertijd. 't Bleef 'n diep geheim en 't drietal moest zich nog verscheiden malen ergeren over 'n gunstig oordeel en vooral over 't geen 'n bediende in den boekwinkel in de Langstraat klakkeloos aan Julie vertelde, namelijk dat 't boek van juffrouw Freybergh toch zoo in den smaak viel en zoo goed verkocht werd!
|
|