| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
De kinderen waren bizonder lastig geweest op dien bewusten Donderdag, maar lagen nu toch veilig in bed en Loes nam de gelegenheid waar, nog gauw 't een en ander in de door Jaantje opgeruimde suite te veranderen. Het in den winter weinig gebruikte salon, evenals 't atelier gedeeltelijk in den tuin uitgebouwd, leende zich slecht tot musiceeren. 't Klonk er dof en gedempt en 't was ook lastig om er de piano uit de huiskamer heen te sjouwen. De vorige maal hadden ze 't daar eens geprobeerd, maar op algemeen verzoek zouden ze nu maar liever in de suite muziek maken, waar geen dikke kleeden of zware gordijnen waren.
Hugo zat aan tafel haastig een brief te schrijven, en Loes verschikte de gele margrieten in de vaas op 't kanapee-tafeltje, stak de kaarsen aan in de antieke koperen kandelabres op den schoorsteen, schoof 'n stoel op 'n kale plek van 't kleed en zette zich toen aan de piano om de liederen, die ze Machteld accompagneeren zou, nog eens door te spelen. Ursule, die 't anders deed, was uit de stad
| |
| |
voor enkele dagen en Loes genoot bij de gedachte, dat Job en Machteld nu samen eens ongestoord zouden kunnen praten, zonder dat zij tusschenbeiden kwam. Ursule kon Job niet uitstaan en verhinderde altijd zooveel mogelijk gesprekken tusschen die twee, tóch niet vermoedend hoe de zaken eigenlijk stonden. Dat Job nog al veel notitie van haar zuster nam, vond zij heel gewoon; iedereen maakte Machteld op z'n beurt eigenlijk 'n beetje 't hof. Ze was nu eenmaal mooi en aardig, maar de jonge Oostingh liet haar absoluut onverschillig, had Ursule aan haar moeder verzekerd, die even lont meende te ruiken dien middag op de nieuwjaarsreceptie en voor Ursule's vertrek gevraagd had, ‘of 't toch geen kwaad zou kunnen als Machteld en hij elkaar op dat muziek-avondje bij de Freyberghs ontmoetten.’
‘Maar mama, als Machteld iets voor 'm voelde, zou ze 't mij toch wel verteld hebben, ik die háár alles vertel en ik zou 't ook al lang aan haar gemerkt hebben als 't zoo was,’ had ze lachend gezegd en mevrouw Alma van Reyssenburgh, geboren baronesse van Heemsdijck tot Overheym, had 'n zucht van verlichting geslaakt. 't Vooruitzicht van 'n schoonzoon: niet van adel, niet ééns rijk en daarbij artiest, leek haar verre van aanlokkelijk. Haar dochters konden waarlijk wel schitterender huwelijken doen. Neen, dan was de jonge van Westerhoven, die Ursule zoo 't hof maakte, 'n heel wat betere partij en zeer verlicht door Ursule's verzekering ‘dat er heusch niets
| |
| |
was,’ had ze haar oudste dochter dienzelfden morgen uitgeleide gedaan naar 't station, blij dat Ursule, die enkele dagen bij 'n oude nicht van Heemsdijck ging doorbrengen, daar stellig in de gelegenheid zou zijn Gerard van Westerhoven veel te ontmoeten.
Niemand dan de wijze, alwetende Ursule zou meer verwonderd geweest zijn, als ze had kunnen zien met hoeveel zorg de anders in 't geheel niet nuffige Machteld zich kleedde voor 't doodgewone muziekavondje, hoe ze driemaal haar haar overdeed en toen met 'n eigenaardig glimlachje 'n verbleekte kiek bekeek, die ze van Loes had weggekaapt. 't Was 'n herinnering aan 'n pic-nic in de Noordwijksche duinen, nu bijna twee jaar geleden, voorstellend: Job Oostingh met verwilderden haardos boven in 'n boom gezeten, 'n witte damesparasol ophoudend, die hij Machteld en Loes afhandig gemaakt had, toen ze zich daaronder met haar beidjes wilden opstellen...
Loes was nog bezig met 't doorspelen van de liederen, waarbij Hugo de zangstem stond te fluiten, toen Job met van der Voordt kwam aanzetten. Van der Voordt had een groote doos chocolaadjes voor de kinderen meegebracht en was zeer teleurgesteld toen hij hoorde, dat ze al lang in bed lagen. Job zei geen woord en ging bij de piano muziek uitzoeken, af en toe ongeduldig naar de klok kijkend en wendde zich plotseling om, toen 'n rijtuig over den grintweg kwam aanrijden. Loes zag hoe gespannen hij stond te luis- | |
| |
teren. 't Was het rijtuig van den burgemeester...
‘Ik mag wel even hè,’ en Loes wipte de kamer uit en ging haar vriendinnetje in de gang tegemoet.
‘Job Oostingh is er al met van der Voordt, 'n kennis, die bij 'm logeert,’ vertelde Loes, Machteld's avondmantel aan den kapstok hangend.
‘Zóó, al lang? Ik vond al, dat ik zoo schandelijk vroeg was, maar Nettie ging naar 'n partijtje, zoodat we samen moesten rijden. 'k Wou net m'n excuses maken over m'n vroege komen,’ zei Machteld, 't witte kanten kraagje, dat haar eenvoudig grijs-voile japon versierde, glad strijkend.
‘Je ziet er schattig uit,’ kon Loes niet nalaten te fluisteren voor ze samen naar binnen gingen.
Job, die geen oog van de deur had afgewend sinds Loes verdwenen was, beefde even, maar Machteld, zich zeer gemakkelijk bewegend, deed heel onbevangen, praatte eerst voornamelijk tegen Hugo en van der Voordt, die den broer van haar aanstaanden zwager van Heemsdijck goed kende en wendde zich toen tot Loes en Job. Ze praatten even gezellig met hun drietjes; toen kwam Jaantje met 'n heel benauwd gezicht zeggen, dat Krik zoo huilde en of juffrouw zelf niet eens komen kon.
Loes vloog op. 't Bleek gelukkig niet erg. De kleine vent had akelig gedroomd ‘van 'n leelijke stoute man met zulke groote handen, die 'm slaan wou,’ vertelde hij, snikkend rechtop zittend in z'n bedje, maar toen Loes hem wat liet drinken en z'n kussen opnieuw opschudde, bedaarde hij en
| |
| |
lag hij er gauw rustig onder, zoodat ze haar plichten als gastvrouw weer spoedig kon waarnemen.
Hugo en van der Voordt zaten druk te disputeeren over 'n pasverschenen boek, dat de een leelijk, de ander buitengewoon verdienstelijk vond en Job en Machteld stonden in de schemerduistere serre heel verdacht naar de maan te kijken en schoten als twee stoute kinderen naar hun plaats terug toen Loes binnenkwam.
Gelukkig werd er net gebeld, 'n zeer welkome afleiding.
‘Daar heb je zeker de van Meertens,’ zei Job.
‘En Verhorst ook, als ik me niet vergis,’ kwam Machteld.
‘Ja Verhorst zéker. Z'n bromstem verraadt 'm onmiddellijk. 't Is vreemd, dat zoo'n muzikaal iemand als Verhorst zoo'n echt onmuzikale stem heeft,’ zei Hugo, 'n paar stoelen aanschuivend.
Ze traden binnen: Paula en Kitty van Meerten, gevolgd door hun broer Rob en Verhorst, de gelukkige bezitter van de bromstem, 'n buitengewoon leelijk jongmensen met pikzwart, steil haar, dat naar alle windstreken uitstond en 'n fladderende das. Hij was redacteur van 'n zieltogend dagblad, ruw onder vrienden en doodverlegen in gezelschap van dames, maar men verdroeg z'n eigenaardigheden, omdat hij ‘'n origineele, goedhartige vent’ was en buitengewoon goed piano speelde. Zijn vriend van Meerten vormde wel 't grootst mogelijke contrast met hem en de vriend- | |
| |
schap tusschen die twee was velen dan ook een raadsel. Rob van Meerten met z'n blond, aristocratisch gezicht en hoffelijke manieren had iets zeer zachts, iets bijna vrouwelijks. Hij was 'n jaar of tien ouder dan z'n halve zusters, Paula en Kitty, die hij op alle mogelijke manieren verwende en die hun broer dan ook aanbaden. Van z'n moeder had hij een groot fortuin geërfd, waardoor 't hem mogelijk was 'n gemakkelijk leventje te leiden en veel te reizen. Hij was zeer belezen, schilderde veel in z'n smaakvol en kostbaar ingericht atelier, zonder 't echter ooit tot eigenlijke resultaten te brengen, maar hij was niet verblind in zichzelf, en hielp z'n tallooze vrienden edelmoedig uit geldelijke beslommeringen. Bij de Freybergh's kwam hij veel oploopen en was bizonder goede maatjes met Loes, die hij boeken leende en op sinterklaas en verjaardagen mooie cadeautjes en bloemen zond.
Paula en Kitty, oude schoolkennissen van Machteld en Loes, waren vroolijke, oppervlakkige zieltjes, veel uitgaand en pret makend en nog al ‘in trek’; Paula vooral, hoewel Kitty zachter en goedhartiger was.
De thee werd net rondgediend toen de de Laets, de bewoners van ‘Eikelhof’, vlak naast ‘Arcadia’ gelegen, nog kwamen aanzetten met duizend verontschuldigingen.
Jet de Laet zag er verhit uit in 'n blouse van grasgroene zij, die haar niet flatteerde. Theo, hun jongste zoontje had wat koorts en Jet was niet
| |
| |
mee te krijgen voor hij sliep, klaagde de Laet.
‘Ja, 'k vroeg al aan Dirk, of hij maar vast vooruit wou gaan, maar hij wou me niet alleen laten trekken,’ zei Jet.
‘Nee, natuurlijk niet!’ bromde haar man, uit z'n humeur en dit kwalijk verbergend.
Jet, zielig, keek hulpeloos voor zich. Haar kinderen waren zóó 't voornaamste in haar leven, dat ze niet begreep iets miszegd te hebben.
‘Gunst, mevrouwtje, wij zijn er ook pas,’ riep van Meerten.
‘Qui se fait attendre en de rest weet je! Ja, Jet, daar heb je 't om gedaan. Niet waar de Laet,’ plaagde Loes en Hugo, die Jet graag mocht, omdat ze vroeger zooveel voor Corrie geweest was, beweerde zeer verlangend te zijn naar de nieuwe liederen, die hij haar had hooren studeeren.
Paula informeerde angstig bij Job Oostingh, ‘of die meneer van der Voordt erg muzikaal was,’ en fluisterde, dat ze 't altijd zoo griezelig vond haar talenten ten toon te spreiden als er vreemden bij waren. Maar Job stelde haar gerust met de verzekering, dat van der Voordt er zelf niets aan deed, hoewel hij veel van muziek hield.
‘En wie opent er nu 't concert? Kom Loes, steek de kaarsen op de piano eens aan, dan kunnen we beginnen,’ zei Hugo.
Na eenig gestribbel stonden Paula en Rob van Meerten op.
‘In vredes naam, wij krukken dan maar 't eerst. Anders valt ons spel straks nog erger af bij dat
| |
| |
van de anderen,’ en Paula zette zich zuchtend neer aan de piano, en zocht de bewuste sonate op, terwijl Rob z'n viool stemde.
't Ging tamelijk goed. Kitty, trouw zieltje, sidderde even toen ze 'n oogenblik uit de maat waren en herademde toen 't einde naderde, dat nog eerder kwam dan ze verwachtte, want Job Oostingh met z'n stoel half in de serre en half in de kamer gezeten, verloor z'n evenwicht en viel met 'n doffen slag achterover de serre in, tegen 'n groote aspidistra; die met pot en al omrolde. 't Was 'n leven als 'n oordeel, de muziek verstomde, iedereen schoot verschrikt overeind, Machteld begon onbedaarlijk te proesten, waarop ze 't allen uitschaterden, 't slachtoffer, dat dadelijk weer op de been was, bovenaan.
‘'t Spijt me geweldig. Hoe zonde van die plant, maar je stoel is er gelukkig even goed afgekomen als ik,’ riep Job.
‘O die plant is niets. Ziezoo, daar staat-ie al weer. 'n Aspidistra kan overal tegen. 't Is moeilijker om 'm dood te krijgen, dan 'm in 't leven te houden,’ troostte Loes, die geholpen door van der Voordt, den pot weer overeind zette.
Toen de orde hersteld was zongen Machteld en Jet duetten door de Laet begeleid. Vooral ‘Klänge’ van Brahms, waarop ze lang gestudeerd hadden, klonk goed. Zelfs Verborst was er over uit zoo goed als hier de beide stemmen elkander aanvulden en hij maakte zelden complimentjes, hoewel hij er zich wel eens over uitgelaten had,
| |
| |
dat 't zonde en jammer van Machtelds stem was, dat ze er niet veel meer werk van maakte dan ze deed. Neen, niet hier, maar in Dresden of Berlijn moest ze eens 'n jaartje lesnemen. Hij wist verscheiden goede adressen, had hij eens aangedrongen op een avond, dat de muziekclub bij den burgemeester was saamgeweest en hij had er zelfs haar vader over aangesproken, die er echter lachend de schouders over ophaalde en zei, dat hij aan één zoo'n talentvolle dochter als Ursule al meer dan genoeg had, doodsbang, dat z'n lieveling ook al met 'n kunstmanie behept zou worden. Machteld kon in de stad haar gewone zanglessen blijven nemen en daarmee afgeloopen.
‘Mag ik freule Alma accompagneeren,’ vroeg Verhorst, tot Loes' groote verlichting toen Machteld aan de beurt kwam, nadat de Laet nog op zeer middelmatige wijze iets voorgespeeld had.
‘Heel graag,’ zei Machteld luchtig, hoewel ze haar knieën voelde knikken toen hij ‘Morgen’ van Strauss voor haar op de piano zette en ze vroeg zichzelf even angstig af: ‘o, hoe zal ik er dat afbrengen!’ Maar toen wist ze ineens dat ze goed zóu zingen en ze zong, zooals ze 't geen van allen nog ooit van haar gehoord hadden. Nooit had dit lied Loes zoo blij, zoo jubelend in de ooren geklonken. Ze hield haar adem in, ze durfde niet naar Machteld kijken, toen die, heelemaal weg in haar muziek, fluisterend de laatste woorden zong:
| |
| |
‘Stumm werden wir uns in die Augen schauen,
Und auf uns sinkt des Glückes stummes Schweigen.’
't Was even doodstil. Toen barstte er 'n daverend applaus los, dat Machteld heel verlegen maakte. 't Liefst was ze maar gauw de kamer uitgeloopen, maar dat ging natuurlijk niet. Ze moest zich 'n regen van complimentjes laten welgevallen, maar weigerde beslist nog iets te zingen, waarop sommigen aandrongen.
‘U hebt groot gelijk, freule, dat u nu maar op de behaalde lauweren gaat rusten; die rust is welverdiend, al wordt 't er voor de anderen niet gemakkelijker op, om nu nog met iets voor den dag te komen,’ zei van der Voordt.
‘O maar we hebben Verhorst nog en Job Oostingh. Schort uw oordeel maar op voorloopig,’ antwoordde Machteld lachend.
‘Vooruit Oostingh. Nou jij met je Dichterliebe. Je zult 't wel niet zoo goed doen als Machteld, maar zingen zal je,’ riep Hugo.
‘Ja Job, nu ben jij aan de beurt. Kom maar gauw. Je kunt er je niet afmaken. Eerst hier de boel afbreken en dan nog niet eens iets willen presteeren! Vooruit kerel,’ en Verhorst noodzaakte Job aan de piano te komen en eenige liederen ten beste te geven.
Job, die eerst niet veel animo voelde, raakte er al zingende meer en meer in en eindigde zelfs met 'n Schumann-achtige compositie van Verhorst zelf als toegift.
| |
| |
‘Geachte toehoorders,’ zei hij, 'n stukje muziekpapier met onleesbaar beschreven krabbels in de hoogte houdend, ‘hier is nog 'n Heine-liedje. Niet uit 't “Buch der Lieder,” maar uit de “Neue gedichte”, dat Schumann eigenlijk net zoo goed bij z'n Dichterliebe had kunnen inlasschen. Verhorst heeft er vroeger eens muziek bij gemaakt en omdat 'k zelf vind, dat 't er nog al goed bij komt, wil ik 't graag even voordragen, als 't geachte publiek 't mij toestaat.’
Iedereen verzekerde verlangend te zijn, om 'n compositie van Verhorst door Job te hooren zingen en Job met 'n snellen blik naar Machteld, die naast Loes op de kanapee zat, zong:
Siehst du michi lieblich an.
Da wird mir so träumend zu Sinne
Dasz ich nicht sprechen kann.
Ein Meer von blauen Gedanken
Ergieszt sich über mein Herz.’
Terwijl zanger en componist statig bogen voor 't daverend handgeklap, waarmede alle aanwezigen hen beloonden, trok Loes gauw twee gele margrieten uit de vaas op 't tafeltje voor haar en gaf er een aan Machteld met de woorden:
‘Ziezoo, geef jij dat huldeblijk aan Job! Ik zal Verhorst hiermee decoreeren,’ en ze stak onder
| |
| |
algemeene bijvalsbetuigingen Verhorst de bloem in z'n knoopsgat. Machteld, eerst even aarzelend, versierde dat van Job, die haar stralend aankeek en fluisterend beloofde z'n bloem in eere te zullen houden.
Het muzikale gedeelte van 't programma was hiermee afgewerkt. Er werd nog wat gepraat, toen, terwijl 't rijtuig van den burgemeester den grintweg kwam oprijden, stond Jet de Laet op en gaf 't sein tot algemeen vertrek. Jaantje bracht 't goed binnen en Loes kon haar lach bijna niet inhouden, toen Job als 'n bezetene toeschoot op 'n blauwen avondmantel, meenend dat die Machteld toebehoorde. Hij bleek echter van Kitty van Meerten te zijn, zoodat Job niet anders doen kon dan er Kit in helpen, 't aan Hugo overlatend Machteld de behulpzame hand te bieden.
‘Tevreden?’ vroeg Loes zacht, met opgetrokken wenkbrauwen Job aanziende, toen de anderen al vertrokken waren en hij met van der Voordt ook aanstalten maakte om te verdwijnen.
‘Ja, heel tevreden,’ zei Job, kijkend naar z'n knoopsgat.
‘Geef mij dat liedje van de “blauen Augen” dan zal ik 't voor Machteld overschrijven. Ze vond 't zoo mooi.’
‘Ik zal 't zelf wel doen.’
‘Zooveel te beter,’ lachte Loes.
‘Kom kerel, ga nou mee. Ik heb Tine moeten beloven, dat ik je bijtijds zou meetronen. Hoe denk je d'r over; 't is bij half twaalf. Dag, juf- | |
| |
frouw Freybergh. Ik heb al tegen uw broer gezegd, dat ik 'n grootsch idee van de “muziekclub” gekregen heb dezen avond. Het was me zeer aangenaam,’ en van der Voordt, getrouw aan z'n belofte, nam afscheid.
‘Dag meneer van der Voordt, ik dank u nog wel uit naam van de kinderen voor de chocolaadjes. Dag Job, groeten thuis,’ en Loes keerde in de kamer terug, terwijl Hugo 't tweetal uitliet.
Peinzend stond ze 'n oogenblik later voor haar slaapkamer-raam naar buiten te kijken. Het vroor. 'n Gedeelte van 't vensterglas was al bedekt met fijne, veerachtige ijskristallen. De hemel straalde in winter-schitterpracht en de volle maan keek lachend naar binnen, ‘stikte van de pret’ zooals Eef eens opmerkte. En Loes sloot de gordijnen met 'n blij gevoel over 't welgeslaagde avondje.
|
|