De grote schouwburg
(1995)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermdSchildersbiografieën
VooroudersZijn overgrootvader was (volgens zijn vrienden) markies van de Brabantse heerlijkheid Westerlo. Hij hing het gereformeerde geloof aan en moest dus zijn heerlijkheid verlaten om aan het geweld van de Spaanse Inquisitie te ontkomen. Hij vluchtte met zijn gezin naar Holland en heeft zich te Amsterdam gevestigd. Zijn zoon was Gillis d'Hondecoeter. Tijdens zijn jeugd is deze laatste ter ontspanning in de schilderkunst onderwezen, zoals in die dagen te doen gebruikelijk was. Gillis d'Hondecoeter heeft zich vervolgens toegelegd op het schilderen van portretten. Daarmee wilde hij in zijn levensonderhoud voorzien, want zijn vader en hijzelf zagen zich beroofd van al hun bezittingen. Vader en zoon hebben naderhand alles geprobeerd om hun eigendommen weer te bemachtigen. Hoewel zij over talrijke bewijsstukken beschikten, mocht niets baten. De bejaarde man, die oprecht en goed van vertrouwen was, werd zelfs schandelijk misleid. Niet voor niets stelt Baltasar Gracián: Oprechte lieden worden gemakkelijk bedrogen. Een zekere Joan Verwers, een onbetrouwbaar heerschap, deed het namelijk voorkomen dat hij | |
[pagina 118]
| |
29. Jacob Houbraken, Portret van Melchior d'Hondecoeter, gravure in: De Grote Schouwburg (1718-'21)
| |
[pagina 119]
| |
aant.hem niet alleen kon, maar bovendien wilde bijstaan. Voorwaarde was wel dat d'Hondecoeter hem de eigendomsakten van de heerlijkheid ter hand stelde. Dit geschiedde en de genoemde Verwers vertrok met de papieren naar Brabant. Toen hem later, nadat hij teruggekeerd was, gevraagd werd hoe het met de zaak stond, antwoordde de bedrieger dat hij zo onvoorzichtig was geweest dat de akten hem afhandig gemaakt waren. Hij deed het voorkomen dat het hem zeer verdroot, maar men twijfelde er niet aan of Verwers had er veel geld aan overgehouden. Bezat hij tevoren namelijk weinig, na het voorval gedroeg hij zich overal als een vooraanstaand man. Gillis d'Hondecoeter, de grootvader van onze Melchior, heeft zich in een latereperiode ook beziggehouden met het schilderen van landschappen. Hij werkte in de stijl van Roelant Saverij en David Vinckboons. Gillis was een knappe, welgevormde man die op iedereen een goede indruk maakte, ook toen hij al een wat oudere weduwnaar was en verschillende huwbare dochters had. Onder hen was ene Justina, die later getrouwd is met de kunstschilderjan Baptist Weenix. Gillis d'Hondecoeter had verder een zoon die Gijsbert heette. Deze was de vader van Melchior en groeide eveneens uit tot een bekwaam schilder. | |
Een ongelukkige liefdeOp deze plaats wil ik over een ongewoon voorval verhalen. Als gezegd was Gillis d'Hondecoeter een goedgebouwd en welbespraakt heerschap. Zijn zojuist genoemde zoon Gijsbert werd op een dag verliefd op een Amsterdams meisje. Hij vertelde dat zijn vader en vroeg hem haar op de hoogte te stellen. Ook moest hij voor zijn zoon vrije toegang tot haar huis bedingen, zodat niets een vaste verkering en uiteindelijk een huwelijk in de weg kon staan. Gillis d'Hondecoeter stemde met dit verzoek in en ging aanstonds spreken met het meisje, dat geen ouders meer had. Hij deed zijn uiterste best zijn boodschap zoveel mo- | |
[pagina 120]
| |
aant.gelijk in het voordeel van zijn zoon in te kleden. Maar wat hij ook probeerde om haar ertoe over te halen voor zijn zoon te kiezen, alles was tevergeefs. De jonge vrouw verklaarde ronduit dat zij niets voor de jongeman voelde en dat het zinloos was langer aan te dringen. Zij vervolgde: Wanneer iemand als u zelf mij werd voorgespiegeld, dan zou ik het wel weten! Over deze woorden enigszins ontstemd antwoordde Gijsberts vader: Juffrouw, de persoon die ik u vandaag voordraag is van uw eigen leeftijd en past u beter dan iemand van mijn jaren. Toen nam hij afscheid van haar. Het compliment dat de jonge vrouw aan zijn adres gemaakt had, bleef Gillis d'Hondecoeter lang voor de geest zweven. Aan de verliefdheid van zijn zoon kwam na verloop van tijd een einde toen hij een nieuw meisje ontmoet had. Toen bezocht Gillis d'Hondecoeter opnieuw de jonge vrouw, omdat hij erover dacht te hertrouwen. Hij vond een geschikte aanleiding om terloops te informeren of zij zich nog kon herinneren wat ze hem in het verleden had gezegd. Zij reageerde met: Ja! en zei dat zij zich aan haar woord zou houden. Op dat moment maakte hij haarhet hof, zodat het ten slotte tot een huwelijk is gekomen. Zijn zoon Gijsbert evenwel vestigde zich metterwoon in Utrecht, de stad waar hij in 1604 geboren was, omdat hij niet voortdurend met zijn eerste liefde geconfronteerd wilde worden. Gijsbert d'Hondecoeter schilderde gewoonlijk allerlei soorten pluimvee, meest kippen en hanen. Hij was godvruchtig en deugdzaam. Ook bekleedde hij het ambt van armenbezorger in de hervormde kerk. Hij stierf in 1653 tijdens zijn veertigste levensjaar. Zodoende kon zijn zoon Melchior slechts tot diens zeventiende jaar door zijn vader in de schilderkunst onderwezen worden. | |
[pagina 121]
| |
Melchior d'Hondecoeteraant.Melchior d'Hondecoeter streefde zijn vader in de schilderkunst voorbij. Hij bleef actief tot zijn zestigste jaar en heeft met zijn penseel veel roem geoogst. De grote dichter Willem van der Hoeven laat zich naar aanleiding van het overlijden van Melchior d'Hondecoeter op 3 april 1695 als volgt uit:
O Melchior, die uw penseel van zuiv're vonken
geboren uit mijn oog zo vieriglijk [vurig] ontstak,
waarmee gij alles wat zich onder 't sterrendak
op vleugelen verheft naar 't leven wist te malen,
Ik zal uw ijver met mijn lof voor 't laatst betalen.
roemde ooit Arabiër op zijn kanelen [gemaakt uit kaneel] nest,
waarin de Phoenix, als zijn leven loopt op't lest[ten einde],
zichzelf verbrandt, en zag vorst Claudius te Rome
die zonnevogel - 't Wordt doorgaans voor ijd'le dromen
en beuzelen, verdicht door 't geestige brein, geacht.
Ik heb een Phoenix aan de Amstel voortgebracht,
daar d'Ethiopische voor vlieden moet en zwichten,
gelijk [zoals] het zonnelicht verdooft alle and're lichten [sterren].
Hoe schoon men hem versiert [inbeeldt] met vlerken, lijf en staart,
deez' Phoenix heeft er vele, en schoner [mooier] nog gebaard.
Maar ach, dit helder licht is al te vroeg verdwenen,
het heeft veel jaren, maar nog veel te kortgeschenen.
Wat verder worden de achterblijvers aldus aangespoord:
Bouw hem in d'open lucht een grafstee onder 't lommer
van eik en linde, opdat de vogels zonder kommer
die rustplaats naken [naderen] met een liefelijk geluid,
zijn lof vereeuwigen met zingen en gefluit.
Maar 't is onnodig, want zijn naam zal nimmer sterven,
hij heeft die zelf al lang vereeuwigd door zijn verven.
| |
[pagina 122]
| |
aant.Men zegt over de schilder Otto Marseus van Schrieck dat hij slangen om wille van zijn schilderkunst getemd heeft. Hij leerde de beesten in bepaalde houdingen net zo lang stil te liggen, totdat hij met zijn werk klaar was. Over d'Hondecoeter wordt verteld dat hij om dezelfde reden een haan heeft afgericht. Hij zette de vogel voor zijn ezel en kon het kopje met zijn schildersstok naar boven of beneden duwen, en het lichaam naar links of rechts draaien. Soms liet hij de haan met zijn vleugels slaan, dan weer moest het dier een houding aannemen alsof het zich voortbewoog. De vogel bleef net zo lang stilstaan, tot zijn meester opstond en het beest merkte dat het niet langer meer hoefde te poseren. | |
DrankzuchtJan Baptist Weenix was een oom van Melchior d'Hondecoeter. Toen zijn vader overleden was, werd deze schilder de jongen ten voorbeeld gesteld. d'Hondecoeter legde in die tijd uitsluitend karaktertrekken aan de dag die lof verdienen. Hij was beleefd, bescheiden, had een afkeer van losbollen en kroeglopers, hij was ijverig en nam het onderwijs in de kunst buitengewoon serieus. Verder verdiepte hij zich graag in de bijbel en de religie. Hij was daarin al vroeg ver gevorderd, zoals bleek toen hij eens voor vrienden en bekenden mocht spreken vanaf het preekgestoelte van de Sint-Janskerk in Utrecht. Hij viel bij zijn gehoor zo goed in de smaak, dat men nog getwijfeld heeft of de jongen tot predikant of schilder opgeleid moest worden. d'Hondecoeter was in zijn jonge jaren dus ongetwijfeld streng gelovig. Voor het slapen gaan bad hij altijd hardop en bezon hij zich op hemelse gedachten. Hij deed dat met zoveel ernst en vervoering, dat zijn oom en moeder (bij wie hij toen woonde) met de overige leden van het gezin vaak in stilte op de trap stonden te luisteren. De kunstschilderjan Weenix, de neef van d'Hondecoeter, heeft mij dit persoonlijk verteld. | |
[pagina 123]
| |
30. Melchior d'Hondecoeter, Vogels op een balustrade, met het stadhuis van Amsterdam op de achtergrond (1670)
| |
[pagina 124]
| |
aant.Dat d'Hondecoeter later blijk gaf van een heel andere levenswijze, wijt men aan de bemoeizucht van zijn vrouw en haar zusters, die bij hem inwoonden. Het is allemaal begonnen met hun dagelijkse gemopper en gezanik. Zijn echtgenote wilde het zelfs niet toestaan, knorrig als zij was, dat d'Hondecoeter zijn beste vrienden thuis onthaalde. Om die reden is het meer dan eens voorgekomen, dat hij hen buitenshuis in een herberg ontving. Om te voorkomen dat zijn echtgenote achterdochtig zou worden, liet hij haar daar door derden eveneens uitnodigen. Meestal hield zij zich dan gedeisd. d'Hondecoeter had er beter aan gedaan, wanneer hij naar het voorbeeld van Socrates zijn lot geduldig gedragen had en zijn smart niet in wijn gesmoord zou hebben. Toen de Griekse wijsgeer eens gevraagd werd hoe hij de voortdurende bedilzucht van zijn vrouw kon verdragen, antwoordde hij: Men kan hoenderen het gekakel toch ook niet beletten! Tegen een ander, die hem voorlegde waarom hij de grillen van zijn echtgenote accepteerde, zei hij: Daardoor oefen ik binnenshuis mijn geduld, zodat ik mij elders in vergelijkbare situaties verstandig gedraag. Een toepasselijke spreuk in dit verband luidt: Het is van het hoogste belang zichzelf altijd meester te zijn. Velen hebben dit nagestreefd, maar slechts een minderheid is erin geslaagd zich in alle gevallen zo te gedragen dat zij steeds naar de juiste maat leefden. d'Hondecoeter heeft zo ook de juiste maat keer op keer uit het oog verloren. Hij toonde evenmin de zelfbeheersing die de menselijke volmaaktheid eist, toen hij eenmaal op leeftijd was gekomen. De schilder had zich niet in de hand wanneer hij in gezelschap verkeerde, of er zich een andere gelegenheid voordeed om te drinken. Zodra hij één glas wijn gedronken had, dacht hij er niet meer aan de volgende roemers te tellen. Het verging hem zoals dit spreekwoord stelt: Wanneer er één schaap over de dam is, volgen de andere vanzelf. Zo kon het ook gebeuren dat d'Hondecoeter hetzelfde overkwam als wat Gaius Julius Caesar over Cato schrijft: Wie Cato 's morgens vroeg tegenkwam | |
[pagina 125]
| |
aant.wanneer deze dronken van een gastmaal terugkeerde, schaamde zich alsof Cato hém dronken had aangetroffen en de toedracht niet precies andersom was. Willem van Royen, die in de leer was bij d'Hondecoeter, getuigt dat zijn meester er altijd spijt van had, wanneer hij de avond tevoren te veel gedronken had en zijn geld verspild wist. Meestal duurde dat echter niet langer dan dat hij thuis was en aan het werk bleef. Zodra hij zich opnieuw onder vrienden begaf, was hij bij het drinken van het eerste glas wijn zijn berouw al weer vergeten. Dit doet mij denken aan de woorden van Achilles Tatius, die beweert: Al neemt iemand het zich nog zo ernstig voor zich van drank te onthouden, meestal laat hij zich verleiden door het slechte voorbeeld van anderen. Afgezien van zijn drankzucht, om tot een afronding van deze levensbeschrijving te komen, was d'Hondecoeter een verstandig, achtenswaardig en vriendelijk man. Hij had veel vrienden en was de Phoenix der schilderkunst. |
|