| |
| |
| |
Toelichting
Hercules Segers
Haarlem 1589/90 - Den Haag 1633/38
Over het leven van de etser-schilder Hercules Pietersz Segers is weinig met zekerheid bekend. Anders dan de geromantiseerde, grotendeels aan Samuel van Hoogstraeten ontleende levensbeschrijving van Houbraken wil doen geloven, strookt het opgeroepen beeld van een in armoede gestorven, onbegrepen genie waarschijnlijk niet met de werkelijkheid.
Segers is vermoedelijk geschoold in Amsterdam, in het atelier van de uit Vlaanderen afkomstige landschapschilder Gillis van Coninxloo. Zeker is dat hij in 1612 als zelfstandig kunstenaar wordt ingeschreven bij het Haarlemse Sint-Lukasgilde. In de daaropvolgende twee decennia woont en werkt Segers respectievelijk in Amsterdam, Utrecht en Den Haag. In deze laatste stad sterft hij ergens tussen 1633 en 1638. Over zijn financiële situatie valt niet veel te zeggen. Wellicht door een ‘goed’ huwelijk kan de kunstenaar zich lange tijd een duur huis aan de Amsterdamse Lindengracht permitteren. In 1631 moet hij deze woning echter door schulden gedwongen verkopen.
Segers' schilderijen, panoramisch opgezette berglandschappen, staan in de traditie van het Vlaamse landschap uit het begin van de zeventiende eeuw. Het door Houbraken genoemde ‘drukken van landschappen met verf op doek’ is het meest uitzonderlijke kenmerk van zijn oeuvre. In een complexe, ongewone etstechniek drukt Segers op stof desolate fantasielandschappen af. Doordat hij elke afdruk als een op zichzelf staand kunstwerk behandelt en het resultaat van iedere afzonderlijke drukgang door opeenvolgende experimenten verschillend is, lijken Segers' prenten inderdaad gedrukte schilderijen, zoals Houbraken stelt.
| |
| |
| |
Aantekeningen
Bladzijde 9. Pietro Testa (1612-1650), een in Rome werkzame schilder, tekenaar en etser. De discrepantie tussen armoede tijdens zijn leven en de hoge prijzen voor zijn werk na zijn dood maakt Testa in de ogen van Houbraken tot de Italiaanse evenknie van Hercules Segers.
Jan Lutma de Oude (1584-1669), Amsterdamse edelsmid.
Met Het darmwindertje wordt hoogstwaarschijnlijk Testa's ets Het martelaarschap van de heilige Erasmus (ca. 1630) bedoeld. Om hem te pijnigen werden bij deze heilige met een katrol de darmen uitgetrokken.
| |
Pieter Bodding van Laer (Bamboccio)
Haarlem 1599 - na 1642
Over Pieter van Laer zijn meer anekdotes dan feitelijke gegevens bekend. Ook Houbraken moet bij deze kunstenaar, die een belangrijk deel van zijn schildersloopbaan buiten Holland heeft doorgebracht, nog meer dan gewoonlijk vertrouwen op het gezag van andere auteurs. In dit geval beroept hij zich voornamelijk op de Teutsche Academie (1675) van Joachim von Sandrart. Opmerkelijk is dat Houbraken tegen zijn gewoonte geen gedetailleerde beschrijvingen van schilderijen geeft. Dit raakt een probleem dat nog steeds speelt. Ondanks de grote waardering tijdens Van Laers leven en dank zij het grote aantal navolgers (schilders van Italiaanse straattaferelen worden naar hem zelfs ‘Bamboccianten’ genoemd) valt het eigenhandige oeuvre van de kunstenaar nauwelijks te reconstrueren. De markt is altijd overspoeld met vele kopieën en talloze ten onrechte aan Van Laer toegeschreven doeken.
Pieter van Laer vertrekt samen met zijn een jaar oudere broer Roelant omstreeks 1625 naar Rome. Bij wie de twee jongeman- | |
| |
nen in hun geboorteplaats Haarlem in de schilderkunst geschoold zijn, is onbekend. Eenmaal in de Eeuwige Stad is Van Laer al snel een van de toonaangevende kunstenaars van de (grote) Nederlands-Vlaamse schilderskolonie aldaar. Van Laer (naar zijn mismaakte uiterlijk ook wel Bamboccio, Italiaans voor onhandige houten pop) introduceert met veel succes een nieuw genre: het Italiaanse straattafereel bevolkt door schilderachtige, volkse types. Daarnaast schildert Van Laer ook landschappen en religieuze onderwerpen. Zijn doeken zijn, zoals Houbraken al opmerkt, vaak opgezet in donkere tinten en hebben een nadrukkelijke licht-donkerwerking. Via Amsterdam en Utrecht keert hij voor enkele jaren in Haarlem terug. In 1642 vertrekt hij opnieuw uit de Noordhollandse stad, waarna nooit meer iets van hem vernomen is. Geruchten over zijn vermeende zelfmoord doen al in de zeventiende eeuw de ronde.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 10. Houbrakens woorden over het schetsen in de geest weerspiegelen het belang dat in de Italiaanse kunsttheorie van oudsher wordt gehecht aan ‘disegno’, een begrip dat behalve aan de letterlijke schets ook refereert aan het zuiver geestelijke ontwerp dat daaraan vooraf gaat.
Bladzijde 13. In de Teutsche Academie (1675) door Joachim von Sandrart (1606-1688) zijn ook levensbeschrijvingen van Nederlandse kunstenaars opgenomen.
Bladzijde 14. Nicolas Poussin (1594-1665), schilder van historiestukken en landschappen, Claude Gellée Lorrain (1600-1682), landschapschilder. Beide Franse kunstenaars werken lange tijd in Rome. Tivoli is een populair plaatsje vlak bij Rome.
Bladzijde 15. Nicolaes Bodding van Laer (1605-1668/70), theoloog en leraar, jongere broer van de schilder.
Van Laer heeft zelf geëtst, maar de genoemde bladen zijn niet
| |
| |
door hem in het koper overgezet. Van Van Laers beroemdste compositie De kalkoven bestaan verschillende prentuitgaven.
Samuel van Hoogstraeten (1627-1678), schilder en kunsttheoreticus te Dordrecht, leermeester van Houbraken. Met Francesco Fiamengo is bedoeld Frans Duquesnoy (1594-1643). Gianlorenzo Bernini (1598-1680), beeldhouwer te Rome.
Bladzijde 16. Andries Both (1612/13-1641), schilder van Italiaanse straattaferelen in de trant van Pieter van Laer.
Over Van Laers oudere broer Roelant (geb. 1598) staat weinig meer vast dan dat hij ook schilder is geweest en op jonge leeftijd in Genua gestorven is.
| |
Adriaen Brouwer
Oudenaarde 1605/06 - Antwerpen 1638
Adriaen Brouwer, de befaamde losbol en schilder van het boerengenre, wordt al sinds eeuwen vereenzelvigd met de thematiek van zijn oeuvre. Geheel in de traditie van Pieter ‘boeren’ - Bruegel en de ‘vrolijke herbergier’ Jan Steen, geldt eveneens voor Brouwer: ‘zoals de man was ook zijn werk’. Houbrakens smeuïge levensbeschrijving (overigens de eerste uitvoerige biografie die aan de Vlaamse schilder is gewijd) is een aaneenrijging van kunstenaarsanekdotes en sterke verhalen die regelrecht ontleend lijken aan Brouwers vrolijke schilderijen.
Over de schilder is bitter weinig bekend. Ondanks de indruk van degelijkheid (het manuscript van Nicolaas Six) zijn de biografische gegevens die Houbraken verstrekt onbetrouwbaar. Niet één van de schilderijen die hij beschrijft, kan bovendien geïdentificeerd worden. Brouwer is in ieder geval uit Vlaanderen afkomstig en waarschijnlijk in Oudenaarde geboren. Via Amsterdam komt de jonge schilder in 1626 in Haarlem aan, waar hij mogelijk enige tijd in het atelier van Frans Hals gewerkt heeft. Vanaf 1631/32 woont Brouwer in Antwerpen, keu- | |
| |
rig ingeschreven in het schildersgilde. Daar woont en werkt de kunstenaar tot aan zijn dood in 1638.
Meer dan de meeste andere levens bestaat Houbrakens biografie van Brouwer bijna geheel uit typische kunstenaarslegendes. De armoedige jeugd, de ‘toevallige’ herkenning van het jonge talent door een beroemde schilder, de uitbuiting door zijn leermeester, het zijn voorbeelden van stereotiepe motieven die steeds weer in de kunstliteratuur opduiken. Het enige dat de bronnen bevestigen is dat Brouwer door financiële problemen geplaagd werd. Ook staat vast dat hij in 1633 enige tijd gevangen heeft gezeten in de citadel van Antwerpen, maar waarvoor is onbekend.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 16. Nicolaas Six (1694/95-1731) Haarlemse amateurschilder en -etser, leerling van Carel de Moor (1655-1738), schilder te Leiden, in 1714 in de adelstand verheven.
Bladzijde 19. Adriaen van Ostade (1610-1684), Haarlems schilder van genretaferelen in de trant van Brouwer.
Bladzijde 21. Barent van Someren (1572/73-1632), herbergier, schilder en kunsthandelaar te Amsterdam. Het staat vast dat Van Someren en Brouwer (voor zijn vertrek naar Haarlem) elkaar in 1626 in Amsterdam gekend hebben. Zijn zoon Hendrick (1615-1684) was eveneens schilder.
Bladzijde 25. Cornelis de Bie (1627-1708), notaris en schrijver te Lierre, auteur van Het Gulden Cabinet (1661).
Bladzijde 27. De hertog van Arenberg werd pas in 1634 om politieke redenen gevangen genomen, nadat Brouwer al weer was vrijgelaten. Hun ontmoeting is dus fictief.
Bladzijde 29. De bakker (en schilder) heet Joos van Craesbeeck (1605/06-1662), wiens schilderijen sterk door Brouwer beïnvloed zijn.
Brouwer stierf in 1638. Houbraken verwart hier de schilder
| |
| |
met een verder onbekende kunstenaar met dezelfde naam, die in 1640 te Haarlem overleed.
| |
Rembrandt van Rijn
Leiden 1606 - Amsterdam 1669
Over het leven en werk van de beroemdste schilder, tekenaar en etser uit de Hollandse Gouden Eeuw is al in de zeventiende en vroege achttiende eeuw veel geschreven, zowel in Nederland als daarbuiten. Houbrakens lange levensbeschrijving vat in haar mengeling van lof en kritiek de eerdere biografische notities samen. Op haar beurt heeft de visie van Houbraken het beeld van Rembrandt als kunstenaar tot diep in de negentiende eeuw bepaald.
Lof zwaait Houbraken Rembrandt met name toe voor zijn grote verbeeldingskracht, waardoor hij als geen ander de emoties en hartstochten van een gekozen verhaalmoment weet te treffen. In de kunsttheorie speelt deze rijkdom van gedachten (ook wel bekend als ingenium) van oudsher een grote rol. Daarentegen zondigt Rembrandt bij herhaling tegen een ander sleutelbegrip van de classicistische kunstleer, en wel het decorum. Daaronder wordt verstaan het waardige en passende karakter van een voorstelling in al haar details. Een goed voorbeeld van Rembrandts vrije benadering van het decorum biedt de geschiedenis van het aapje op een gezinsportret. Ernstiger nog vindt Houbraken het dat Rembrandt het leven zonder enige idealisatie en al te natuurgetrouw weergeeft. Hij illustreert dit onder andere aan de hand van Andries Pels' schampere opmerkingen over de naakten van de schilder.
Ook de persoonlijkheid van de schilder wordt gelaakt, speciaal zijn eigengereidheid en geldzucht. De eerste eigenschap biedt voor Houbraken de verklaring voor de in zijn ogen uiterst bevreemdende gewoonte van de Amsterdamse meester veel
| |
| |
werken ‘onvoltooid’ te laten. Eenzelfde onbegrip voor Rembrandts werkwijze spreekt uit de beschuldiging van gierigheid, die in het bijzonder gerelateerd wordt aan het afdrukken van soms marginaal verschillende staten van etsen. In dit verband valt overigens op dat de etsen en tekeningen van de kunstenaar veel eenduidiger (en met meer kennis van zaken) geprezen worden dan zijn schilderijen. Dat is in zijn algemeenheid typerend voor de Rembrandt-waardering in de achttiende eeuw en heeft vooral te maken met de beschikbaarheid van zijn etsen en tekeningen in enkele belangrijke Amsterdamse verzamelingen.
Hoewel verschillende biografische gegevens onjuist zijn (bij voorbeeld de sterfdatum) is Houbrakens biografie redelijk betrouwbaar. Behalve van bestaande literatuur kon hij dan ook gebruik maken van mededelingen van voormalige leerlingen uit Rembrandts atelier. De verbazing over het ontbreken van een grote nalatenschap is ten slotte opmerkelijk. De door huidige biografen als schandelijk aangemerkte afwikkeling van Rembrandts faillissement in 1656 heeft op Houbrakens informanten klaarblijkelijk te weinig indruk gemaakt om er de biograaf over in te lichten.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 31. Jacob Isaacz Willem van Swanenburgh (ca. 1571-1639), historieschilder te Leiden, leermeester van Rembrandt van 1621 tot 1623; Pieter Lastman (1583-1633), Amsterdams historieschilder, leermeester van Rembrandt in 1624; Jacob Pynas (ca. 1585-na 1650), historieschilder, onder meer werkzaam in Amsterdam. Voor zover bekend is Rembrandt nooit bij de laatste in de leer geweest.
Simon van Leeuwen (1626-1682), jurist en auteur van een stadsgeschiedenis van Leiden (1672); Joris van Schooten (1587-1651), Leids schilder van portretten, zover bekend geen leermeester van Rembrandt; Jan Lievens (1607-1674), portret- | |
| |
en historieschilder in Leiden en Amsterdam.
Bladzijde 34. Van een atelier aan de Bloemgracht is niets bekend. Rembrandt, die op verschillende plaatsen in Amsterdam gewoond heeft, hield zover bekend zijn atelier aan huis.
Bladzijde 37. Jan Lutma de Oude (1584-1669), zilversmid in Amsterdam. Houbraken verwijst hier naar de drie bekende staten van deze ets uit 1656, die hij alle gezien heeft.
Bladzijde 38. Sint-Pieters scheepje: bedoeld is Christus in de storm op het meer van Genesareth uit 1633, thans in het Isabella Stewart Gardner Museum, Boston. Jan Jacobsz Hinloopen (1626-1666), belangrijke verzamelaar afkomstig uit een vooraanstaand Amsterdams koopmansgeslacht.
Jan Vos (ca. 1620-1667), toneeldichter en auteur van een groot aantal beeldgedichten. In het naar haar genoemde bijbelboek wordt verhaald hoe op voorspraak van Ester, een jonge joodse vrouw, de Perzische koning Ahasverus ingrijpt, wanneer blijkt dat Haman, een hoge ambtenaar, een aanslag tegen haar volk beraamd heeft. Het doek Haman en Ahasverus aan het feestmaal van Esther (1660) bevindt zich thans in het Poesjkin Museum, Moskou.
Bladzijde 39. Een vrouwtje tijdens overspel betrapt: bedoeld is Christus en de overspelige vrouw uit 1644, thans in de National Gallery in Londen; Willem Six (gestorven 1733), achttiende-eeuwse Amsterdamse verzamelaar, achterneef van Jan Six (1613-1700), belangrijke opdrachtgever van Rembrandt. De prediking van Johannes de Doper, geschilderd omstreeks 1635, thans in Berlin-Dahlem Gemäldegalerie.
Bladzijde 40. Andries Pels (1631-1681), toneeldichter en -theoreticus. Zijn Gebruik en misbruik van het toneel(1681) geldt als een van de belangrijkste verhandelingen van het Frans classicisme.
Bladzijde 43. Sibert van der Schelling, Amsterdams kunstverzamelaar aan het begin van de achttiende eeuw.
Dirck Pietersz Crabeth (werkzaam ca. 1540-1574), glasschil- | |
| |
der, oudere broer van Wouter Crabeth (gestorven 1590), eveneens glasschilder. Beiden werkten lange tijd aan de befaamde Goudse Glazen in de Sint-Janskerk te Gouda.
Johannes Cornelisz Sylvius (1564-1638), gereformeerd predikant te Amsterdam. Rembrandt etst zijn portret in 1646.
Bladzijde 44. Titus van Rijn (1641-1668). Rembrandts drie andere kinderen zijn in de wieg gestorven.
Joachim von Sandrart (1606-1688), Duits portretschilder en auteur van de Teutsche Academie (1675); Sandrart verbleef tussen 1637 en 1645 in Amsterdam.
| |
Anna Maria van Schurman
Keulen 1607 - Wieuwerd 1678
Anna Maria van Schurman is in Keulen ter wereld gekomen als dochter van een Antwerpse edelman die zijn vaderland om geloofsredenen ontvlucht was. Utrecht is dan ook niet haar geboorteplaats, zoals Houbraken abusievelijk opmerkt, maar de stad waar ze vanaf 1615 het grootste deel van haar leven doorbrengt. Zij heeft een humanistische opleiding gekregen zoals die in gegoede kringen voor meisjes niet ongewoon was. Op jeugdige leeftijd spreekt zij reeds verschillende talen en is zij bij voorbeeld onderwezen in theologische vraagstukken. Haar leven lang heeft Anna Maria van Schurman zich intellectueel verder ontwikkeld, waarbij ze steeds benadrukt heeft dat geleerdheid óók een vrouwelijke aangelegenheid kan zijn.
Tot haar opvoeding hoorde eveneens de ontwikkeling van haar artistieke talenten. Van Schurman is in de tekenkunst mogelijk geschoold door Magdalena van de Passe (ca. 1600-1638), de dochter van de Utrechtse graveur Crispijn van de Passe i (1565-1637). Het bewaard gebleven kunstzinnige oeuvre van Van Schurman is relatiefklein en dateert voor het grootste deel uit de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw. Zij heeft
| |
| |
zich toegelegd op kunstvormen die gewoonlijk niet door professionele kunstenaars werden beoefend, zoals de knip- en borduurkunst. Verder geniet zij bekendheid als portrettiste, waarbij haar voorkeur voor kleine formaten en uiteenlopende technieken in het oog valt.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 47. Gerrit van Honthorst (1590-1656), in Utrecht werkzame historie- en portretschilder.
Bladzijde 49. Jean de Labadie (1610-1674), uit Frankrijk afkomstige piëtistische predikant en stichter van een separatistische religieuze beweging, die zich uiteindelijk gevestigd heeft in het Noordduitse Altona. Van Schurman kwam in 1665 in aanraking met Labadie en voegde zich bij diens huisgemeente. Het bedoelde portretje van de Amsterdamse graveur Johannes Willemsz van Munnickhuysen (1654/55-na 1701) staat afgedrukt in Van Schurmans Eucleria (1673), een geschrift waarin zij haar aansluiting bij Labadie verdedigt.
| |
Gerrit Dou
Leiden 1613 - Leiden 1675
Gerrit Dou, de aartsvader van de zogeheten fijnschilders, is in de zeventiende en achttiende eeuw een van de meest gewilde Nederlandse meesters. Houbraken noemt de hoge prijzen die voor het werk van de Leidse schilder betaald werden, maar zijn loftuitingen blijven voor het overige enigszins zuinig. Houbraken bewondert Dous knappe techniek en de precisie waarmee alle details van zijn composities geduldig zijn neergezet. In de laatste alinea geeft hij echter aan waar het aan schort, namelijk de onderwerpskeuze. Dou beperkt zich ‘slechts’ tot genrestukken, schilderijen dus die het leven van alledag weergeven. Hou- | |
| |
braken is hier beïnvloed door de classicistische genreleer. Het hoogst aangeschreven staat een historiestuk, dat immers grote intellectuele vaardigheden vereist, terwijl het louter nabootsen van de werkelijkheid, zoals Dou doet, veel lager wordt aangeslagen.
De biografische gegevens over de jeugd van de schilder zijn grotendeels juist. Houbraken heeft gebruik kunnen maken van Jan Orlers' Beschrijving van de stad Leiden (1641). Over het precieze verloop van Dous latere carrière wordt de lezer echter in het ongewisse gelaten. Dou weet vanaf de jaren dertig zijn reputatie stelselmatig te vergroten, zowel in Leiden als ver daarbuiten. Liefhebbers tellen hoge bedragen neer voor werk van zijn hand en geven de schilder, getuige het verhaal van de Zweedse gezant Spiering, zelfs carte blanche met een fors jaargeld. In 1675 sterft Dou dan ook als een welgesteld man. Hij liet niet alleen, in de woorden van Houbraken, geld en roem na, maar ook een groot aantal leerlingen en navolgers, die de reputatie van de Leidse fijnschilderkunst tot ver in de achttiende eeuw levend zouden houden.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 50. De glazenier en glasgraveur Douwe Jansz de Vries van Arentsveld (1584-1656), geboren in Harlingen, huwde in 1609 Maria Jansdochter van Rosenburg.
Bartolomeus Dolendo (ca. 1571-na 1630), graveur en goudsmid, werkzaam in Leiden. Pieter Couwenhoorn, glasgraveur te Leiden in het tweede kwart van de zestiende eeuw.
Bladzijde 52. Samuel van Hoogstraeten (1627-1678), schilder en kunsttheoreticus te Dordrecht.
Joachim von Sandrart (1606-1688), Duits portretschilder en auteur van de Teutsche Academie (1675). Zie voor Pieter van Laer diens levensbeschrijving. De kunstverzamelaar Pieter Spiering Silvercroon was van 1633 tot 1667 vertegenwoordiger
| |
| |
van het Zweedse hof te Den Haag.
Bladzijde 54. Johan de Bye is een Leids verzamelaar die in 1665 maar liefst 27 werken van Gerard Dou in zijn bezit heeft. Het bedoelde doek De jonge moeder is in 1660 rechtstreeks door de Staten van Holland en West-Friesland uit het atelier van Dou gekocht en als onderdeel van de ‘Dutch gift’ aan de Engelse koning geschonken.
Het befaamde drieluik is in 1771 bij een scheepsramp verloren gegaan. De voorstelling is door de kopie van Willem Joseph Laquy (1738-1798) bekend gebleven. Jakob van Hoek (gestorven in 1715) is een Amsterdamse verzamelaar uit de vroege achttiende eeuw. Jan Coxie (1629-1665), schilder te Mechelen.
Bladzijde 56. Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610), Italiaans schilder van genrestukken en religieuze doeken. Kenmerkend voor zijn werk zijn de niet-idealiserende, ‘realistische’ details, zoals vuile voeten en gegroefde, roodverbrande gezichten.
Bion, bedoeld is waarschijnlijk de Griekse dichter uit de tweede eeuw voor Christus. Penelope, echtgenote van Odysseus, werd tijdens diens lange afwezigheid belaagd door een grote schare jonge mannen.
| |
Govert Flinck
Kleef 1615 - Amsterdam 1660
Aan de biografie van Govert Flinck valt feitelijk weinig toe te voegen. Behoudens een kleine vergissing in het geboortejaar (Flinck is niet in december 1616, maar in de eerste maand van 1615 geboren), zijn Houbrakens mededelingen betrouwbaar. Dat is ongetwijfeld te danken aan de gedetailleerde informatie die zijn generatiegenoot Nicolaes Anthoni Flinck, de in Rotterdam wonende zoon uit het eerste huwelijk van de schilder, over de even succesvolle als weinig spectaculaire loopbaan van zijn
| |
| |
vader kon verschaffen.
Na zijn komst in Amsterdam woont Flinck enkele jaren in huis bij de invloedrijke kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh. Vermoedelijk werkt hij in deze jaren eerder als jonge medewerker dan als leerling in het atelier van Rembrandt. Houbrakens ongetwijfeld waarheidsgetrouwe opmerking over werken van de jonge Flinck die toen al doorgingen voor authentieke doeken van Rembrandt, werpt een interessant licht op de nog steeds voortdurende discussie over de eigenhandigheid van schilderijen uit het atelier van de beroemde Amsterdamse meester.
De worsteling van Flinck om de uit de mode rakende Rembrandteske schildertrant te vervangen door een heldere en meer verfijnde, op de Franse en Vlaamse schilderkunst gebaseerde schilderstijl, weerspiegelt een algemene trend omstreeks het midden van de zeventiende eeuw. Het is tekenend dat de prestigieuze opdracht voor twaalf wandschilderingen in het Amsterdamse stadhuis in 1659 in zijn geheel aan Flinck toevalt, terwijl Rembrandt pas na de dood van zijn voormalige medewerker een van die doeken mag schilderen. Dat zelfs dat werk (de samenzwering van Claudius Civilis) na enkele jaren niet meer naar wens van de burgervaders was en uit het stadhuis verwijderd werd, illustreert de veranderde smaak eens te meer.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 58. Lambert Jacobsz (1598/99-1636), kunsthandelaar en schilder van bijbelse taferelen te Leeuwarden, evenals de familie Flinck doopsgezind.
Bladzijde 60. Jacob Adriaensz Backer (1608-1651), portreten historieschilder te Amsterdam.
Rembrandt van Rijn, zie diens levensbeschrijving.
In 1645 huwt Govert Flinck de Rotterdamse Ingitta Thoveling.
Bladzijde 61. Frederik Willem i van Brandenburg, bijge- | |
| |
naamd de Grote Keurvorst (1620 -1688), heeft in Leiden gestudeerd en was gehuwd met een dochter van stadhouder Frederik Hendrik. De keurvorsten van Brandenburg waren sinds 1609 ook hertog van Kleef. Flincks portret van de keurvorst bevindt zich thans in slot Charlottenburg, Berlijn.
Bladzijde 62. Cornelis (1599-1664) en Andries de Graeff (1611-1678), broers uit een vooraanstaande regentenfamilie, die een belangrijke stempel op het culturele leven in Amsterdam gedrukt hebben.
Joannes Wtenbogaert (1608-1680), ontvanger van de Gemene Landsmiddelen en een bekende Amsterdamse verzamelaar van kunst en rariteiten. Jan (1618-1700) en Pieter (1612-1680) Six, bekende leden van een invloedrijk, kunstminnend patriciërsgeslacht.
Bladzijde 64. Twee schuttersstukken: het betreft één schuttersstuk en het groepsportret van de vier regenten van de Kloveniersdoelen. Beide schilderijen bevinden zich nu in het Rijksmuseum, Amsterdam.
Bartholomeus van der Helst (1613-1670), portretschilder te Amsterdam. Anthonie van Dijck (1599-1641), Vlaams portreten historieschilder, onder meer werkzaam in Antwerpen en Londen. Peter Paul Rubens (1577-1640), schilder en diplomaat te Antwerpen, een van de meest toonaangevende kunstenaars van zijn tijd.
De doeken met Curius Dentatus en Salomon bevinden zich nog steeds op de oorspronkelijke plaats in het tegenwoordige Paleis op de Dam. De vermoedelijke variant, geschonken aan de stad Kleef, bevindt zich in de Bob Jones University Gallery, Greenville (vs).
Bladzijde 65. Abraham Bloteling (1640-1690), Amsterdams kopergraveur en mezzotint-specialist.
Het doek met de rechtspraak van Titus Manlius bevindt zich nu in het Rijksmuseum en wordt algemeen aan Ferdinand Bol (1616-1680) toegeschreven.
| |
| |
Bladzijde 66. Nicolaes Anthoni Flinck (1646-1723), Rotterdams verzamelaar en amateur-etser, zoon uit het eerste huwelijk van Flinck.
Tiziano Vecelli (ca. 1487-1576), Jacopo Palma de Oude (ca. 1480-1528), Francesco Parmigianino (1503-1540), de broers Ludovico (1555-1619), Agostino (1557-1602) en Annibale Carracci (1560-1609) en Guido Reni (1575-1642), allen vooraanstaande Italiaanse schilders en tekenaars van de zestiende en vroege zeventiende eeuw. Nicolas Poussin (1594-1665), de meest toonaangevende Franse, classicistische schilder. Hans Rottenhammer i (1564-1625), Duits schilder van historiestukken aan het Praagse hof. Paul Brill (1544-1624), in Rome werkzame landschapschilder van Vlaamse afkomst. Adriaen van der Werff (1659-1722), gevierde Rotterdamse schilder van portretten en historiestukken.
| |
Emanuel de Witte
Alkmaarca. 1616 - Amsterdam 1691/92
In Houbrakens ogen is de kerkschilder Emanuel de Witte het schoolvoorbeeld van een kunstenaar met een afkeurenswaardige levenswandel. Voor ‘grappenmakers’ als Brouwer en Steen kan de auteur nog de nodige waardering opbrengen, terwijl hij hun werk nadrukkelijk in het verlengde van hun karakter ziet. Maar de vredige, prachtig geschilderde kerkinterieurs van De Witte kan Houbraken in het geheel niet rijmen met het botte en cynische optreden van de schilder. Hij benut deze levensbeschrijving dan ook vooral om het laakbare gedrag van de kunstenaar aan de kaak te stellen. De tragische zelfmoord van de bejaarde schilder besluit bijna als vanzelfsprekend zijn zondige bestaan.
Over het leven van Emanuel de Witte komt de lezer ondertussen weinig te weten. Hij is geboren in Alkmaar als zoon van
| |
| |
een schoolmeester. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de jongen in het atelier van de Delftse meester Evert van Aelst geschoold is. In 1636 wordt De Witte ingeschreven in het schildersgilde te Alkmaar. De daaropvolgende jaren woont de kunstenaar, die ondertussen getrouwd is en een dochter heeft, achtereenvolgens in Rotterdam en Delft. Vanaf 1652 staat de schilder als ingezetene van Amsterdam te boek. Zijn zelfmoord moet hebben plaatsgevonden in de winter van 1691-'92. Ondanks zijn moeilijke karakter, dat bevestigd wordt door verschillende bronnen, werd zijn werk ten hoogste gewaardeerd en brachten ook tijdens zijn leven belangrijke doeken al hoge prijzen op.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 67. Diogenes, Grieks wijsgeer uit de vierde eeuw voor Christus; Momus, klassieke god van de spot en kritiek.
Bladzijde 69. Evert van Aelst (1602-1657), stillevenschilder te Delft; Jurriaen van Streek (1632-1687), Amsterdams schilder van stillevens en portretten. Houbraken vergist zich hier: het bedoelde portret is niet door De Witte, maar door Van Streeck geschilderd.
Michiel Adriaensz de Ruyter (1607-1676), admiraal en zeeheld, begraven in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Engel de Ruyter (1649-1683), zoon van de admiraal en erfgenaam van de adellijke titel die zijn vader voor zijn militaire verdiensten was toegekend. Bernardus Somer (1642-1684), vanaf 1671 predikant te Amsterdam, gehuwd met Margaretha de Ruyter. Het 1683 gedateerde doek is overigens niet versneden, maar is via de erfgenamen van De Ruyter in het bezit van het Rijksmuseum te Amsterdam terechtgekomen.
Bladzijde 70. Gerard de Lairesse (1641-1711), historieschilder afkomstig uit Luik, vanaf 1665 in Amsterdam werkzaam. De Witte zinspeelt met dit ‘kanon’ op het geslachtsdeel
| |
| |
van De Lairesse, dat hem syfilis zou hebben bezorgd en dientengevolge een door ziekte geschonden gelaat.
| |
Philips Wouwermans
Haarlem 1619 - Haarlem 1668
In het leven van Philips Wouwermans laat Houbraken zowel waarderende als sterk afkeurende geluiden horen. De veelzijdigheid en inventiviteit van het oeuvre (eigenschappen die Houbraken altijd weet te waarderen) evenals de technische uitwerking van zijn doeken, dit alles wordt uitvoerig geprezen. Het karakter van de schilder weet Houbraken beduidend minder lovende woorden te ontlokken. Wouwermans worden plagiaat en het pronken met andermans veren voor de voeten geworpen. Het misbruik van de ateliernalatenschap van Pieter van Laer (een uit de lucht gegrepen beschuldiging die moet zijn gebaseerd op de duidelijke invloed die Van Laer heeft gehad op het werk van Wouwermans) grijpt Houbraken in deze levensbeschrijving aan om de schrille tegenstelling tussen succes en falen uit te werken. Twee talentvolle schilders: de ene vindt rijke mecenassen op zijn weg, terwijl roem en rijkdom hem toelachen, de andere wordt door pech, eigenzinnigheid en armoede tot zelfmoord gedreven. Houbraken waarschuwt de lezer dat het niet alleen de fortuin is die de loop der dingen bepaalt. Een schilder moet zich zélf inspannen, maar mag ook weer niet, zoals Van Laer, al te eigengereid zijn.
Wouwermans is in Haarlem geboren, waar hij de eerste beginselen van de schilderkunst van zijn vader geleerd heeft. Naar verluidt zou hij leerling van Frans Hals geweest zijn, al zijn daarvan in zijn oeuvre weinig sporen terug te vinden. Na een korte tijd in Hamburg te hebben gewoond, vestigt de jongeman zich in 1640 definitief als zelfstandig meester in Haarlem, waar hij tot aan zijn dood zal blijven wonen. Al snel verwerft de pro- | |
| |
duktieve Wouwermans zich een grote reputatie als schilder van kabinetstukjes met Italiaanse landschappen, paarden, jachtscènes en oorlogstaferelen. Financieel gaat het de kunstenaar voor de wind en hij sterft als een welgesteld man die geld, roem en meer dan duizend aan hem toegeschreven schilderijen nalaat.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 74. Vincent Laurensz van der Vinne (1628-1702), portret- en landschapschilder te Haarlem. Deze kunstenaar heeft tijdens zijn leven een dagboek bijgehouden en klaarblijkelijk ook de nodige gegevens over schilders verzameld. Houbraken heeft het manuscript ingezien bij Van der Vinnes zoon, de even verder genoemde Laurens (1658-1729), eveneens schilder in Haarlem. Over Philips' vader, de schilder Pauwels Joosten Wouwermans (gestorven 1642), is zo goed als niets bekend.
Bladzijde 76. In 1672 treedt Ludovica Wouwermans in het huwelijk met de schilder Hendrik Fromantiou (1633/34-1694/1700).
Bladzijde 78. Philips Wouwermans heeft twee schilderende broers: Pieter (1623-1682) en Jan (1629-1666). Beiden zijn landschapschilder in de trant van hun oudere broer. Van een zoon die schildert is niets bekend.
Zie voor Pieter Bodding van Laer (1599-1642), ook wel Bamboccio genoemd, diens levensbeschrijving.
Bladzijde 81. Jacob de Wet de Oude (ca. 1610-1671/72), Haarlems historieschilder.
Pieter van Roestraten (ca. 1630-1700), schilder van stillevens, werkzaam in Haarlem, Amsterdam en Londen. In de laatste stad verblijft hij in de jaren 1692-1695 samen met de dieren landschapschilder Michiel Carrée (1657-1727).
| |
| |
| |
Claes Berchem
Haarlem 1620 - Amsterdam 1683
Claes Berchem is sinds jaar en dag een van de meest geroemde italianisanten, de zeventiende-eeuwse landschapschilders die niet het Hollandse, maar het in natuurschoon en lichtval zo andere Italiaanse landschap tot uitgangspunt nemen. Ook Houbraken spreekt in lovende woorden over de schilder en prijst vooral de ijver, de veelzijdigheid en de vlotte toets van de meester. Berchems levensbeschrijving is gelardeerd met de nodige anekdotes. Bepaald amusant, maar weinig waarschijnlijk, is het drietal verklaringen voor de naam Berchem. Waarheidsgetrouwer lijken de opmerkingen over de verzamelwoede van de schilder, omdat Houbraken zich op dit punt kan beroepen op een met naam en toenaam genoemde zegsman.
Over het leven van Berchem zijn weinig bijzonderheden bekend. De eerste beginselen van de schilderkunst zal de jongen geleerd hebben van zijn vader Pieter Claesz (1597-1660), een thans hooggewaardeerd schilder van stillevens. Na bij de meest uiteenlopende meesters in de leer te zijn geweest, wat de veelzijdigheid van Berchem goed zou verklaren, vestigt de jongeman zich in 1642 als zelfstandig schilder te Haarlem en later in Amsterdam. Over een Italiaanse reis van de kunstenaar is veel gespeculeerd. Gezien het specifiek Italiaanse karakter van zijn werk wordt algemeen verondersteld dat Berchem omstreeks 1653-'55 naar het zuiden is afgereisd. Hij kan zijn inspiratie echter ook hebben opgedaan uit doeken van Italië-gangers als Pieter van Laer, Jan Both en Jan Baptist Weenix, wier invloed duidelijk zichtbaar is in Berchems oeuvre. Op zijn beurt heeft de produktieve schilder en etser veel leerlingen in zijn atelier onderwezen en een nog groter aantal landschapschilders beïnvloed.
| |
| |
| |
Aantekeningen
Bladzijde 84. Carel de Moor (1655-1738), schilder van portretten en historiestukken te Leiden.
Bladzijde 85. Jan van Goyen (1596-1656), landschapschilder, werkzaam in Leiden en Den Haag.
Claes Moeyeart (1590/91-1655), historieschilder te Amsterdam; Pieter de Grebber (ca. 1600-1653), portrettist en historieschilder in Haarlem; diens stadsgenoot Jan Wils (ca. 1610-1666) schilderde vooral landschappen. Het is onwaarschijnlijk dat de iets jongere Jan Baptist Weenix (1621-1660/61) leermeester is geweest van Berchem, terwijl van een familierelatie tussen de twee schilders vooralsnog niets bekend is. Zie ook de levensbeschrijving van Weenix.
Bladzijde 86. In de jaren 1697-1699 publiceerde Hendrik Doedyns (ca. 1659-1700) het satirische tijdschrift de Haagse Mercurius.
Jan Pietersz Zomer (1641-1726), amateurschilder en graveur, kunsthandelaar en verzamelaar in Amsterdam. Berchems kunstverzameling is op 4 mei 1683 geveild. De bedoelde gravure naar ontwerp van Raphaël (1483-1520) is een van de meest gezochte werken van de hand van Marcantonio Raimondi (ca. 1480-1527/34). Van deze Kindermoord bestaan twee versies: met en zonder sparreboom op achtergrond.
Justus van Huysum (1659-1716), schilder van stillevens te Amsterdam.
Bladzijde 88. Lambert van Hairen (gestorven 1718), Dordts verzamelaar met veel schilderijen van Berchem in zijn collectie. Het genoemde schilderij met Mattheus bevindt zich sinds kort in het Mauritshuis, Den Haag.
Jan Both (ca. 1615-1652), landschapschilder, werkzaam in Utrecht en Rome. De kunstverzameling van de Dordtse burgemeester Johan van der Hulk is geveild op 23 april 1720, vermoedelijk geruime tijd na zijn dood.
| |
| |
| |
Jan Baptist Weenix
Amsterdam 1621 - Utrecht 1660/61
Over het leven van Jan Baptist Weenix is Houbraken opmerkelijk goed geïnformeerd en aan zijn betoog valt weinig toe te voegen. Dat is met name te danken aan de mededelingen die Weenix' zoon, de schilderjan Weenix (1640-1719), aan de kunstenaarsbiograaf gedaan heeft. Men mag dan ook aannemen dat saillante details als de reislust van de schilder en diens vergeefse pogingen zijn echtgenote naar Italië te lokken in grote lijnen op waarheid berusten. Wel moet men erop bedacht zijn dat dit soort verhalen in de loop der jaren (Houbraken begint pas ná 1700 materiaal te verzamelen) enigszins ‘verfraaid’ kan zijn. Zo klinkt het bijzonder onwaarschijnlijk dat een technisch perfectionist als Weenix in één dag doeken van meer dan twee meter breed voltooid zou hebben. Deze laatstc opmerking zegt anderzijds wel iets over de naar Nederlandse begrippen ongewoon monumentale doeken, waarmee Weenix regelmatig werkte, én over de levendigheid die zijn werk kenmerkt. Met Claes Berchem is Weenix een van de belangrijkste italianiserende landschapschilders, wier werk van oudsher in de belangrijkste verzamelingen vertegenwoordigd is.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 89. De ‘Bentveughels’ vormden in de zeventiende eeuw te Rome een uiterst informele gezelligheidsvereniging van Hollandse en Vlaamse kunstenaars. Tijdens een parodiërend doopfeest kregen nieuwe leden een spottende bijnaam toegewezen.
Jan Micker (ca. 1598-1664), Amsterdams schilder van religieuze voorstellingen.
Abraham Bloemaert (1564-1651), historieschilder te Utrecht; Claes Moeyaert (1590/91-1655) schilder van historiestukken in Amsterdam.
| |
| |
Bladzijde 91. In 1638 huwt Weenix Justina d'Hondecoeter, een van de negen kinderen van Gillis d'Hondecoeter (ca. 1580-1638), landschapschilder te Amsterdam. Zie ook het leven van Melchior d'Hondecoeter.
Weenix woont en werkt in de jaren 1642/43-1647 in Rome. De kardinaal is vermoedelijk Camillo Pamphili, neef van Giovanni Battista Pamphili, die in 1644 onder de naam Innocentius x paus werd.
Bladzijde 94. Weenix' zwager is Gijsbert Gillisz d'Hondecoeter (1605-1653), schilder van landschappen en stillevens met gevogelte. Weenix zelf woont in ieder geval vanaf 1649 in Utrecht.
De Haar: bedoeld wordt mogelijk het tegenwoordige dorpje Haarzuilens, naast het kasteel De Haar gelegen, op ongeveer tien kilometer ten westen van Utrecht.
Bladzijde 95. Willem van Aelst (1627-ca. 1683), schilder van (jacht)stillevens te Amsterdam. Zie voor Emanuel de Witte (ca. 1617-1692) diens levensbeschrijving.
Cornelis Ketel (1548-1616), portretschilder, onder meer werkzaam in Londen en Amsterdam. Zie voor Karel van Mander (1548-1606) het nawoord.
Bladzijde 97. Nicolaas Verkolje (1673-1746), schilder en prentkunstenaar, in het bijzonder van de mezzotint, werkzaam in Amsterdam. De collectie van David Amori is in 1723 geveild.
Gerrit Dou (1613-1675), zie diens levensbeschrijving; Frans van Mieris de Oude (1635-1685), Leids fijnschilder, evenals Gerrit Dou befaamd om de virtuoze detaillering van zijn schilderijen.
| |
| |
| |
Paulus Potter
Enkhuizen 1625 - Amsterdam 1654
Over het leven van Paulus Potter is maar weinig met zekerheid bekend. Dat Houbraken desondanks goed geïnformeerd blijkt, is te danken aan de manier waarop hij aan zijn informatie is gekomen. Zoals hij aan het einde van de biografie schrijft, heeft een zekere Nicolaes van Reenen de schrijver in een brief het nodige over Potter meegedeeld. Van Reenen was een zoon uit het tweede huwelijk van Adriana van Reenen-van Balckeneynde, de weduwe van de schilder. Op deze manier heeft Houbraken zijn informatie dus bijna uit de eerste hand.
Potter is voor Houbraken het voorbeeld bij uitstek van een talentvolle kunstenaar die te jong gestorven is. Zijn oeuvre (schilderijen, tekeningen en etsen) heeft altijd goed in de markt gelegen. Met name het levensgrote schilderij van een stier (Mauritshuis, Den Haag) heeft sinds het begin van de negentiende eeuw Potters reputatie staande gehouden. Opvallend genoeg spreekt Houbraken met geen woord over dit even imposante als merkwaardige doek, wat reden is om aan te nemen dat hij het niet gekend heeft.
Als schilder is Potter opgeleid in Amsterdam. Na mogelijk enige tijd in het atelier van Claes Moeyaert te hebben doorgebracht, heeft Potter een jaar als leerling in de werkplaats van Jacob de Wet gewerkt. Beide leermeesters waren schilder van historiestukken. Ook uit het vroegste werk van Potter blijkt dat hij aanvankelijk geschoold is als historieschilder. De keuze om zich toe te leggen op het landschap en met name het vee, heeft de schilder echter al vroeg gemaakt.
Tussen 1649 en 1652 werkt Paulus Potter in Den Haag, waar hij in ieder geval (zie het verhaal over De pissende koe) in opdracht van het Oranje-hof gewerkt heeft. In 1652 vertrekt de kunstenaar naar Amsterdam. Meer dan de door Houbraken vermelde jaloezie van zijn vakbroeders (een vaak terugkerend
| |
| |
motief in kunstenaarsliteratuur), zal het vooruitzicht op beter betaalde opdrachten tot zijn verhuizing geleid hebben.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 97. Pieter Potter (1597/1601-1652) was van beroep glasschilder, maar heeft ook verschillende schilderijen in olieverf gemaakt.
Bladzijde 99. Op 3 juli 1650 trad Potter in het huwelijk met Adriana van Balckeneynde. De bezwaren van de vader van de bruid weerspiegelen de algemeen erkende hiërarchie van de genres in de schilderkunst. Een historiestuk stond het hoogst aangeschreven, terwijl het schilderen van dieren en landschappen als van een lagere orde gezien werd.
Het oude hof: bedoeld is paleis Noordeinde. Het schilderij, bekend geworden als De pissende koe, geldt als een van Potters meesterwerken. Of de door Houbraken verhaalde anekdote op waarheid berust is onbekend. Zij geeft in ieder geval treffend het belang van decorum weer: de uitbeelding van een onderwerp moet passend en waardig zijn voor de plaats van bestemming.
Bladzijde 100. Zie voor het schilderij met de kapperszaak Houbrakens biografie van Gerrit Dou.
Bladzijde 102. Pieter Rabus (1660-1702), Nederlands dichter-vertaler, onder andere auteur van het geleerdentijdschrift De boekzaal van Europa (1692-1700).
Nicolaes Tulp (1593-1674) was arts-chirurg en oefende vier keer het ambt van burgemeester van Amsterdam uit. Potter schilderde een ruiterportret van diens zoon Dirk.
| |
| |
| |
Jan Steen
Leiden 1626 - Leiden 1679
Houbrakens komische levensbeschrijving van de schilderende herbergier en brouwer heeft lange tijd het beeld bepaald van Jan Steen als hoofdpersoon van zijn eigen burleske genretaferelen. In een lange aaneenrijging van anekdotes schetst de biograaf Steen als een kunstenaar wiens leven en werk tot één geheel zijn versmolten. Houbraken, die een al te frivole en weinig verheven onderwerpskeuze nog wel eens wil laken, is overigens vol lof voor het werk van de schilder. Dat hijzelf in het bezit was van een kapitaal doek van de meester (Het huwelijk van Tobias en Sara) is daar een verder bewijs van.
De grote lijn van de levensbeschrijving is niet onjuist. De brouwerszoon moet een goede scholing hebben genoten en is in 1646 zelfs als student in de letteren ingeschreven aan de Leidse universiteit. Waar en wanneer de jongeman als schilder geschoold is, blijft onzeker. Een leertijd in het Haarlemse atelier van de gebroeders Adriaen (1610-1685) en Isack (1621-1649) van Ostade lijkt niet onwaarschijnlijk. Uit het feit dat Steen in 1648 een van de medeoprichters van het Leidse schildersgilde was, mag men afleiden dat hij toen in ieder geval als een volleerd meester werd beschouwd.
De weinig honkvaste schilder (hij verhuist met grote regelmaat en heeft onder meer in Haarlem, Leiden en Den Haag gewoond) is in de jaren vijftig mede-eigenaar van de brouwerij van zijn vader. Net als de herberg die de schilder in 1672 opent, is de brouwerij een voortdurende bron van geldzorgen. Meer dan zijn onmatige karakter zullen het uiterst slechte economische klimaat en een mogelijk gebrek aan financieel inzicht hem parten hebben gespeeld. Ondanks zijn zakelijke beslommeringen is Steen bij voortduring blijven schilderen en hij heeft een oeuvre van enkele honderden doeken nagelaten. Anders dan Houbraken suggereert heeft hij niet alleen genretaferelen ge- | |
| |
schilderd, maar ook een fors aantal werken met religieuze en mythologische onderwerpen.
Of de levenswandel van Jan Steen ook maar enigszins zo lichtzinnig was als Houbraken de lezer voorspiegelt, is maar zeer de vraag. Uit de bronnen komt de schilder eerder naar voren als een door vakbroeders en kunstliefhebbers in binnenen buitenland gerespecteerde meester.
| |
Aantekeningen
Bladzijde 104. Jan van Goyen (1596-1656), landschapschilder, onder meer werkzaam in Haarlem, Leiden en Den Haag. In de laatste stad huwt Jan Steen in 1649 met diens dochter Margareta van Goyen. Het is overigens twijfelachtig of Van Goyen inderdaad de leermeester van Steen is geweest.
Bladzijde 108. Bedoeld is Het huwelijk van Tobias en Sara (1667), dat zich thans bevindt in het Herzog Anton-Ulrich Museum, Brunswijk. Het is veelzeggend dat Houbraken dit werk niet als een historiestuk identificeert, maar als een voor Steen karakteristiek genrestuk.
Lambert van Hairen (gestorven 1718), Dordts verzamelaar met wie Houbraken regelmatig contact heeft gehad.
Bladzijde 109. Dionysius van Halicarnassus, retor en historicus uit de eerste eeuw voor Christus.
Bladzijde 110. Houbraken heeft voor deze citaten gebruikt: Andries Pels, Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tijden en zeden gepast (1677).
Margareta van Goyen sterft in 1669 in Haarlem.
Bladzijde 111. In 1673 treedt Jan Steen te Leiden in het huwelijk met Maria Herculens van Egmont, weduwe van een boekhandelaar.
Bladzijde 116. Over deze Theodorus Steen (geboren 1674) is verder niets overgeleverd. Van twee andere zonen (Cornelis (1655/56-1697) en Thadaeus (geb. 1651)) zijn enkele schilderijen bekend.
| |
| |
| |
Melchior d'Hondecoeter
Utrecht 1636 - Amsterdam 1695
Bijna de helft van de levensbeschrijving van Melchior d'Hondecoeter ruimt Houbraken in voor diens schilderende voorvaderen. Daardoor wordt een typerend facet van een periode belicht, waarin de schilderkunst in het atelier van leermeester op leerling werd overgedragen. Vaak werden ook zonen, schoonzoons en in enkele gevallen eveneens dochters van generatie op generatie in hetzelfde métier geschoold. Met de dood van Melchior, zonder twijfel de meest getalenteerde van de familie, komt overigens een einde aan de dynastie van de schilderende Hondecoeters.
De in Utrecht geboren schilder ontvangt zijn scholing in de ateliers van zijn vader Gijsbert d'Hondecoeter en zijn oom Jan Baptist Weenix. Na een paar jaar in Den Haag gewoond te hebben, verkrijgt Melchior in 1668 het poorterschap van Amsterdam, waar hij tot zijn dood in 1695 blijft wonen. Al snel is d'Hondecoeter als geen ander gespecialiseerd in het schilderen van vogels en pluimvee. Naast (jacht)stillevens met gevogelte, vallen vooral zijn op fors formaat geschilderde landschappen met exotische vogelsoorten (flamingo's, papegaaien, pelikanen) in het oog. Deze doeken waren buitengewoon populair en werden verworven voor adellijke en vorstelijke verzamelingen door heel Europa.
Houbraken vertelt weinig over het werk van de schilder en memoreert slechts het opmerkelijke feit dat d'Hondecoeter een gedresseerde haan had die voor hem poseerde. Deze typische kunstenaarsanekdote illustreert hoe trefzeker d'Hondecoeter levende vogels op het doek wist vast te leggen. Voor het overige overheerst in deze biografie de ‘petit histoire’.
| |
| |
| |
Aantekeningen
Bladzijde 117. Melchiors overgrootvader is Niclaes Jansz d'Hondecoeter, een waarschijnlijk om geloofsredenen uit Vlaanderen gevluchte schilder, die in 1609 te Delft gestorven is. Gillis d'Hondecoeter (ca. 1580-1638) was landschapschilder in Amsterdam; portretten van zijn hand zijn niet bekend.
Baltasar Gracián y Morales (1601-1658), Spaanse auteur.
Bladzijde 119. Roelant Saverij (1576-1639), uit Vlaanderen afkomstige schilder van bloemstillevens, historiestukken en landschappen, onder meer werkzaam in Utrecht; David Vinckboons (1576-ca. 1632), uit Vlaanderen afkomstige landschapschilder te Amsterdam.
Zie voor Jan Baptist Weenix diens levensbeschrijving. Gijsbert Gillisz d'Hondecoeter (1604-1653), schilder van landschappen en gevogelte in Utrecht.
Bladzijde 120. Een huwelijk: deze anekdote refereert aan Gillis' tweede huwelijk in 1628 met Anna Spierinx.
Bladzijde 121. Willem van der Hoeven, Amsterdamse toneeldichter uit het einde der zeventiende, begin van de achttiende eeuw. De mythologische vogel Phoenix verbrandt zichzelf iedere vijfhonderd jaar om daarna geheel verjongd uit zijn as te herrijzen.
Bladzijde 122. Otto Marseus van Schrieck (1619-1678), schilder in Amsterdam, gespecialiseerd in stillevens met reptielen.
Jan Weenix (1642-1719), zoon van Jan Baptist Weenix, stillevenschilder, die werkzaam was in Amsterdam en Utrecht.
Bladzijde 124. In 1663 huwde d'Hondecoeter Susanna Tradel.
Gaius Julius Caesar (100-44 v. Chr.), Romeins krijgsman en auteur. De geciteerde uitspraak heeft betrekking op Cato de Jongere van Utica (95-46 v. Chr.).
Bladzijde 125. Willem van Royen (1645-1723), grotendeels
| |
| |
aan het hof te Potsdam werkzame stillevenschilder.
Achilles Tatius, Griekse romanschrijver uit de tweede eeuw voor Christus.
|
|