De grote schouwburg
(1995)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermdSchildersbiografieën
Paulus Potter: de jonggestorven veeschilderaant.aant.Het is ons uit onderzoekingen gebleken dat een aantal van de grootste lichten der schilderkunst door ziekte of andere oorzaken vroegtijdig is uitgedoofd. Namen van kunstenaars voor wie dit opgaat, zal ik hier niet opsommen. De lezer komt ze in dit boek vanzelf tegen. Een van de belangrijkste schilders die op jonge leeftijd gestorven is, was Paulus Potter, in 1625 te Enkhuizen geboren. Zijn vader, Pieter Potter, kocht op 14 oktober 1631 het recht op burgerschap in Amsterdam en is er in 1652 | |
[pagina 98]
| |
25. Bartholomeus van der Helst, Portret van Paulus Potter (1654)
| |
[pagina 99]
| |
aant.gestorven. Paulus Potter voelde zich van nature aangetrokken tot de schilderkunst en is door zijn vader (hoewel die maar een middelmatig schilder was) in de eerste beginselen onderwezen. Op jeugdige leeftijd gaf de jongen met knappe proefstukjes reeds blijk van een verborgen talent. | |
Den HaagPotter verhuisde van Amsterdam naar Den Haag, waar hij aan de Dunne Bierkade kwam te wonen in het huis dat momenteel in het bezit is van procureur Staal. Naast hem woonde ene Claes Dircksz van Balckeneynde, die met maar liefst tien kinderen gezegend was. Potter liet zijn oog op de oudste dochter vallen en vroeg haar ten huwelijk. Aanvankelijk echter wilde het allemaal niet zo vlotten, want haar vader zei dat Potter geen mensen schilderde, maar dieren. Dat stond hem in het geheel niet aan. Van Balckeneynde ging hierop niet alleen bij zijn vrienden te rade, maar ook bij aanzienlijke lieden. Allen weerlegden ze de bezwaren van Van Balckeneynde en benadrukten dat ze hun eigen dochter graag aan Potter geschonken zouden hebben, wanneer deze haar begeerd had. Zo geliefd had de schilder zich met zijn voorkomend gedrag dus bij iedereen gemaakt! Zonder verdere problemen kon hij vervolgens in 1650 in het huwelijk treden met Adriana van Balckeneynde. Potters schoonvader was meester-timmerman en bouwopzichter, zodat hij veel in contact kwam met de deftigste inwoners van Den Haag. In deze kringen introduceerde hij zijn schoonzoon. Zijne Hoogheid prins Maurits en andere prominente personen kwamen Potter vaak in zijn atelier bezoeken om zijn fraaie doeken te bekijken. In die dagen werkte de schilder aan een tamelijk groot stuk voor de al wat oudere prinses Amalia van Solms. Het was een levendig schilderij, rijk aan bijwerk, dat gedacht was voor een schoorsteenmantel op het oude hof. Een van de vertrouwelingen van de prinses zei echter dat | |
[pagina 100]
| |
aant.het kunswerk voor Hare Hoogheid te onfatsoenlijk was om het dagelijks te moeten zien. Deze uitspraak had betrekking op een urinerende koe, die op het schilderij staat afgebeeld en het doek beroemd heeft gemaakt. Vanwege deze koe werd het afgewezen en kwam het werk in handen van iemand anders. Jarenlang is het zojuist genoemde schilderij daarop in het bezit geweest van de familie Muçart, waarna de kunsthandelaar Van Biesum het verworven heeft. De verzamelaar Jakob van Hoek heeft het tijdens zijn leven voor tweeduizend gulden van de laatste gekocht. Van Hoek heeft Potters schilderij in zijn kunstkabinet gehangen tegenover het beroemde werk van Gerrit Dou, dat op de achtergrond de winkel van een barbier toont. Dit doek van Dou gaat door voor het beroemdste werk dat zich op dit moment van deze schilder in Holland bevindt. Naast de twee schilderijen van Potter en Dou kan de kunstliefhebber in de verzameling van Van Hoek onder andere twee werken zien van de voortreífelijke Adriaen van de Velde, als ook doeken van Wouwermans, Van Ostade, Steen en anderen. | |
JaloezieHet is mij uit verschillende voorvallen, die mij persoonlijk verteld zijn, duidelijk geworden dat er al vroeg mensen waren die Potter in stilte benijdden. Onder het mom van vriendschap hebben zij hem op allerlei manieren gedwarsboomd. Welbeschouwd snap ik niet hoe iemand zich daarover kan verbazen! Potters schilderkunst kreeg immers niets dan lof en ging voor veel geld van de hand. Bovendien gedroeg hij zich als de deugd en de vroomheid zelve. Ik zou daarom het volgende willen zeggen: rede, voorspoed, roem, deugd en vroomheid zijn nu eenmaal zaken waarop de afgunst gewoonlijk haar tanden scherpt. Wanneer het lot iemand vanwege zijn verdiensten lijkt te bevoordelen, dan blijft jaloezie bij anderen niet lang uit. In zijn tijd dichtte Horatius al: | |
[pagina 101]
| |
26. Paulus Potter, Het boerenerf (‘de pissende koe’) (1649)
| |
[pagina 102]
| |
De voorspoed wordtsteeds van ter zijde
met een benijdend oog begluurd.
En een andere dichter zegt:
d'Ondankbare afgunst volgt de voorspoed op de hielen,
gelijk de schaduw 't beeld waarheen 't zich keert en wendt.
aant.Voor zover het om een deugdzaam en vroom leven gaat, hoeft men slechts naar deze woorden te luisteren: De nijd is blind en daarom spreekt zij kwaad van de deugd. Bij Pieter Rabus heet het: Dit noodlot volgt altijd de vromen achterna. | |
AmsterdamBurgemeester Nicolaes Tulp van Amsterdam vertoefde vaak in Den Haag en leerde daar Potter kennen. Hij was zeer onder de indruk van diens schilderkunst en zijn beschaafde optreden. Omdat Tulp merkte dat Potter onvoldoende gewaardeerd werd voor zijn mooie werk, haalde hij hem onder gunstige voorwaarden naar Amsterdam om er onder zijn bescherming te schilderen. Zodoende vestigde de kunstenaar zich op de eerste mei van het jaar 1652 metterwoon in deze stad. Verschillende werken, op groot, zowel als klein formaat, schilderde Potter voor Tulp, die in die dagen dan ook de meeste werken van zijn hand bezat. Dit wordt in een aan mij gerichte brief van december 1716 bevestigd door Nicolaes van Reenen, die in Den Haag woont en een zoon is van Potters weduwe. Hij schrijft verder dat hij zijn moeder vaak heeft horen zeggen, dat zij haar man nooit anders dan werkend heeft gekend. Zelfs wanneer hij een uurtje vrij kon maken om met haar een wandeling buiten de stad te maken, nam hij een tekenboekje mee. Als hij dan iets opmerkelijks zag, wat hem later van pas zou kunnen komen, dan maakte hij daar meteen een schetsje van. In de avonduren etste Potter zijn koperplaten bij | |
[pagina 103]
| |
een kaars, zodat hij alle daglicht voor zijn schilderwerk kon reserveren. Overigens waren ook zijn prenten bij verzamelaars buitengewoon geliefd. Men zegt dat Potter tuberculose kreeg omdat hij zo hard werkte. Ik vind dat niet geloofwaardig. Feit is echter wel dat de schilder aan deze ziekte overleed in januari 1654, niet ouder dan negenentwintig jaar. Hij is begraven in de Nieuwezijds Kapel te Amsterdam. Behalve zijn roem liet Potter zijn weduwe en een dochtertje (dat te 's-Gravenhage op drieënhalfjarige leeftijd eveneens aan tuberculose is gestorven) achter. |
|