De grote schouwburg
(1995)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermdSchildersbiografieën
Govaert Flinck: de hoogste kringenaant.Govaert Flinck, geboren te Kleef in december 1616, neigde vanaf zijn vroegste jeugd tot de tekenkunst. Zijn ouders wilden hem tot koopman laten opleiden. Omdat hij nog te jong was om buiten hen om de noodzakelijke stappen tot dit beroep te zetten, hebben zij hem in de leer gedaan in een gerenommeerde winkel van zijden stoffen te Kleef. Het duurde evenwel niet lang of zijn werkgever beklaagde zich omdat de jongen meer tijd besteedde aan het tekenen van figuurtjes en diertjes op patroonpapier dan aan de winkel. Zijn vader heeft hem hierop flink onder handen genomen en zijn zoon ten strengste verboden nog langer te tekenen. Hoewel de jonge Flinck altijd zonder morren aan de wensen van zijn vader gehoorzaamd had, kon hij in dit geval zijn aandrift niet bedwingen. Die werd integendeel zelfs sterker, vooral nadat hij een glasschilder had leren kennen, die hij (wanneer hij er even tussenuit mocht) in diens atelier bezocht, niet alleen om hem aan het werk te zien, maar ook om zelf wat te kunnen tekenen. Zo groeide zijn liefde voor de kunst, terwijl zijn animo voor de werkzaamheden in de winkel van zijn meester allengs kleiner werd. Uiteindelijk heeft de laatste zijn leerjongen naar huis gestuurd met de woorden, dat men van hem maar het best een schilder kon maken. Zijn vader, die als rentmeester van de stad Kleef een sober en waardig leven leidde, | |
[pagina 58]
| |
aant.reageerde echter: Daarvoor beware mij God, dat ik mijn eigen zoon tot schilder opvoed. Dergelijke lieden zijn toch meestal losbollen, en ze leiden een ongebonden leven! De jonge Flinck, die met arendsogen in de gaten werd gehouden, voelde zich uitsluitend in zijn slaapkamer vrij, en dan nog alleen wanneer de andere leden van het gezin sliepen. Van zijn zakgeld kocht hij tekenspullen en een vuurslag. Hele nachten tekende hij zo naar prenten die hij van de genoemde glasschilder leende. Dit ging goed totdat zijn vader, die eens in de nacht wakker geworden was, een lichtschijnsel zag, opstond en hem tijdens zijn bezigheden verraste. Alle tekeningen die hij vond scheurde hij aan flarden. Met slagen dreef hij zijn zoon vervolgens naar bed. Deze onvoorziene ontdekking baarde Flinck veel verdriet, omdat al zijn inspanningen, zoals de uitdrukking luidt, de bodem ingeslagen was. Daarbij kon hij zich bij niemand beklagen, behalve dan bij de bevriende glasschilder, maar die kon hem evenmin helpen. | |
OpleidingWat gebeurt er na verloop van enige tijd echter tot zijn geluk? Een zekere Lambert Jacobsz, een mennonisten- of doopsgezinde predikant uit het Friese Leeuwarden, komt op een goede dag te Kleef om er te prediken en zijn geloofsgenoten in de nabije omgeving te bezoeken. Omdat deze man beroemd was om zijn welsprekendheid en ingetogen leefstijl, gingen de ouders van Flinck naar hem luisteren. Zijn preek stichtte hen buitengewoon. Toen zij hoorden dat deze Lambert Jacobsz óók een beroemde kunstschilder was, veranderden zij van gedachten en besloten ze meteen met de predikant te gaan praten. Zij kwamen overeen dat hij hun zoon met zich mee zou nemen naar Leeuwarden en de jongen de schilderkunst in eigen huis en onder persoonlijk toezicht bij zou brengen. Flinck heeft sedertdien steeds gezegd dat hem nooit meer in zijn leven zo'n gelukkige | |
[pagina 59]
| |
14. Jacob Houbraken, Portret van Govert Flinck, gravure in: De Grote Schouwburg (1718-'21)
| |
[pagina 60]
| |
aant.mededeling is gedaan, als toen zijn ouders hem van hun voornemen op de hoogte stelden. In Leeuwarden vond Flinck in de persoon van Jacob Adriaensz Backer een geschikte kamergenoot en ijverige medestander in de kunst. Toen beiden zo ver gevorderd waren dat ze op eigen vleugels konden vliegen, zijn ze samen naar Amsterdam vertrokken. Omdat Flinck daar zeer vermogende familieleden had wonen, vond hij al snel de gelegenheid om enkele proeven van zijn kunst te geven. Het leek hem echter verstandig nog een jaar bij Rembrandt in de leer te gaan. Diens stijl werd in die jaren immers algemeen geprezen, zozeer zelfs dat ieder schilderij, wilde het tenminste in de smaak vallen, op de leest van Rembrandts werk geschoeid moest zijn. Daarom maakte Flinck zich diens kleurstelling en wijze van schilderen eigen. Daarin slaagde hij in die korte tijd zo goed, dat verschillende van zijn schilderijen voor eigenhandige werken van zijn meester doorgingen en ook onder diens naam verkocht werden. Met veel moeite heeft Flinck zich later van Rembrandts schildertrant afgekeerd. Nog voor het overlijden van de Amsterdamse schilder werden de ogen van de wereld namelijk geopend, toen waarachtige kunstkenners de Italiaanse penseelkunst introduceerden. Vanaf dat moment kwam helderheid in de schilderkunst weer in zwang. | |
HuwelijkTerwijl de roem van Flinck zich overal verbreidde, bekroop hem het verlangen te trouwen. Hij liet het oog vallen op een meisje uit een oude en gerespecteerde familie, wier vader te Rotterdam bewindhebber van de Verenigde Oostindische Compagnie was geweest. Zij woonde in die tijd in Amsterdam met haar moeder, die weduwe was. Dit meisje viel Flinck ten deel: ze had van nature een goed verstand, was voorkomend, haar lichaam was fraai gevormd en bovendien was ze wat geldmidde- | |
[pagina 61]
| |
aant.len betreft niet misdeeld - kwaliteiten waarmee vier verschillende vrouwen uitgerust hadden kunnen worden! Maar zoals niets op aarde duurzaam is, zo heeft ook Flinck zich slechts kortstondig in dit gelukkige lot mogen verheugen. Want nadat zij hem een zoon gebaard had, stierf zijn echtgenote in 1649 aan waterzucht, een ziekte waaraan zij al voor haar huwelijk leed. Haar dood deed de schilder veel verdriet, omdat hij de waarde van zijn geluk leerde kennen uit het gemis, waarin hij zich echter als ieder ander had te schikken:
Het noodlot luistert naar geen kermen,
de dood en weet van geen erbermen.
| |
Vooraanstaande vriendenKort na zijn huwelijk had Flinck een groot atelier met hoge ramen laten bouwen. Op een lijst onder het plafond stonden daar de borstbeelden van de Romeinse keizers, als ook veel fraaie gipsafgietsels van de beroemdste beelden uit de klassieke oudheid. Verder hingen er allerhande vreemde gewaden, kledingstukken, harnassen, vuur- en steekwapens, evenals kostbare, oude behangsels van fluweel, waarvan sommige zelfs met gouddraad geborduurd. Deze behangsels waren afkomstig uit het oude hof van de hertog van Kleef. Flinck stond namelijk bijzonder in de gunst bij keurvorst Frederik Willem i van Brandenburg, tevens hertog van Kleef en de grootvader van de huidige koning van Pruisen. Hij heeft verschillende stukken voor hem geschilderd, waaronder ook diens portret, dat opvallend los en sprankelend uitgevoerd is, maar later vaak is bijgewerkt. Deze werken bevielen de Brandenburgse vorst zozeer, dat hij een portret van zichzelf met diamanten omzet aan Flinck geschonken heeft. Flinck genoot sinds deze tijd ook de vriendschap van prins Johan Maurits van Nassau-Siegen, stadhouder en later veld- | |
[pagina 62]
| |
aant.maarschalk van het Kleefse land. Wanneer deze in Amsterdam was, ging hij regelmatig bij de schilder langs en ontving hem bovendien als gast. Flinck had daarbij de eer in de gunst te staan bij veel vooraanstaande Amsterdamse patriciërs, onder wie de burgemeesters Cornelis en Andries de Graeff. De laatste van deze twee kwam hem vaak thuis opzoeken, en met de eerste was Flinck dermate vertrouwd, dat hij hem 's avonds, wanneer hij moe was van het schilderen, vaak zonder speciaal uitgenodigd te zijn bezocht. Omdat hij gezelschappen vermeed waarin men onmatig dronk, kwam hij maar zelden op plaatsen waar schilders bijeenkwamen. Een enkele keer ging hij er slechts heen om te laten zien dat hij niet uit arrogantie wegbleef. Toch had Flinck een vrolijke aard en hij was, ofschoon hij gewoonlijk alleen in de kunst vermaak vond, niet wars van gezelschap. Degenen die hem kwamen bezoeken, ontving hij vriendelijk, vooral wanneer het ging om lieden van verstand en kennis, die hij, ook al was hij ongeletterd, graag hoorde spreken. Wanneer hij op zondag aan zijn kerkplicht voldaan had, besteedde Flinck de rest van de dag aan het bezoeken van kunstenaars of kunstliefhebbers. Vaak ging hij naar de belastingontvanger Joannes Wtenbogaert of de schepenen Pieter en Jan Six, die vele voortreffelijke Italiaanse schilderijen in hun bezit hadden, als ook uitnemende prent- en tekenkunst. Zelf heeft Flinck eveneens een aanzienlijk aantal schilderijen, tekeningen en prenten verzameld van beroemde Italiaanse schilders, maar ook van meesters uit andere landen. Op oordeelkundige wijze bestudeerde hij niet alleen de bijzonderheden van hun stijl, ook wist hij er het mooie uit te lichten en voor eigen gebruik aan te wenden. Toen deze kunstwerken na zijn dood verkocht werden, hebben ze maar liefst zo'n twaalfduizend gulden opgebracht. | |
[pagina 63]
| |
15. Govert Flinck, Marcus Curius Dentatus weigert de geschenken der Samnieten (1655)
| |
[pagina 64]
| |
Werkenaant.Toen hij weduwnaar was, schilderde Flinck twee schuttersstukken, waarvan het ene nu nog te zien is naast de schouw in de grote zaal van de Kloveniersdoelen te Amsterdam. Later echter verwees hij degenen die portretten bij hem bestelden, naar Bartholomeus van der Helst, waarbij hij opmerkte dat deze hun met zijn vleiende penseel zeker niet minder genoegen zou schenken dan hijzelf. Flincks eigen voorkeur ging uit naar meer prestigieuze projecten en werd mede bepaald door het werk van Peter Paul Rubens en Anthonie van Dijck, dat hij te Antwerpen met veel aandacht was wezen bekijken. Hij schilderde voor de burgemeesterskamer in het Amsterdamse stadhuis een schoorsteenstuk waarop staat afgebeeld hoe Curius Dentatus de geschenken der Samnieten weigert en zich tevreden stelt met een maaltijd van rapen. Hierna vervaardigde Flinck een groot stuk voor de raadzaal, dat Salomon voorstelt die tot God om wijsheid bidt. Nadien schilderde hij nog een tweede stuk met dit thema, zij het op een wat kleiner formaat en met minder bijwerk. Dit schilderij heeft hij zijn geboorteplaats Kleef ten geschenke gegeven, waarvoor de burgemeesters, schepenen en raden van de stad hem op 29 augustus 1659 schriftelijk bedankt hebben. In deze werken toonde Flinck zijn vaardigheid met groots opgezette composities en zijn kundigheid in de rangschikking van personen die voor en boven elkaar staan. Hij gaf er bovendien blijk van expressie in zijn schilderijen te kunnen leggen zonder daartoe bonte of harde kleuren te gebruiken. | |
OverlijdenToen hij met deze kunstwerken een grote reputatie verkregen had, kon hij er alleen nog aan denken ambitieuze werken te maken. In september van datzelfde jaar 1659 bestelden de burge- | |
[pagina 65]
| |
aant.meesters van Amsterdam bij Flinck acht stukken, die bedoeld waren voor de acht hoeken van de galerij van het stadhuis, en ook nog vier wat kleinere werken om in de bogen te plaatsen. Al snel begon de schilder ijverig en met plezier aan de ontwerpen. Het was de bedoeling dat op de acht grote stukken de oorlogen werden afgebeeld, die de oude Batavieren ooit onder Claudius Civilis tegen de Romeinen gevoerd hadden. Op de vier andere stukken zouden helden te staan komen, die roemruchte daden ten voordele van hun vaderland verricht hebben, zoals onder de oude joden David en Samson, of onder de Romeinen Marcus Curtius en Horatius Cocles. Terwijl hij er geheel en al in opging deze werken te voltooien, beliefde het de Almachtige de plannen van Flinck te dwarsbomen. Een koorts, gevolgd door heftig braken, overviel hem. Binnen vijf dagen, op 2 december 1660 stierf de schilder, nog maar net vierenveertig jaar oud. Vondel, de prins der Nederlandse dichters, die een vriend van Flinck was en vaak zijn gezelschap zocht, zinspeelt op zijn vroegtijdige dood in een gedicht, dat onder zijn portret door Abraham Bloteling staat afgedrukt, met de volgende woorden:
Dus leefde Apelles flinck, te vroeg de stad ontrukt,
toen hij, behandvest door [in opdracht van] haar edele overheden,
het heerlijk stadhuis met historiën zou bekleden,
zoals die Tacitus vanouds heeft uitgedrukt,
die Rome strijken [buigen] leert voor 't recht der Batavieren.
Bekranst die schilderheld met eeuwige laurieren!
Dezelfde dichter heeft enkele van Flincks belangrijke kunstwerken met een gedicht vereerd, waaronder het schilderij van de gestrenge rechtspraak van Titus Manlius Torquatus in het nieuwe raadhuis van de Admiraliteit te Amsterdam: | |
[pagina 66]
| |
Gestrenge Manlius gebiedt zijn zoon te rechten [berechten],
die tegen 's vaders last de vijand heeft bestreên.
Het baat niet dat de zoon verwinnaar blijft in 't vechten.
De strenge vader acht geen zoon, noch 's volks gebeên.
Al wordt de zegekans de vijand afgekeken,
dat baat geen dienaar die op 's heren woord niet past.
Het krijgsrecht kent geen bloed, noch luistert naargeen smeken.
Zo leert een dienaar stipt te volgen 's meesters last.
Vondel dichtte verder op Flincks schilderij op de noordelijke schoorsteenmantel in de raadzaal, dat al eerder genoemd is en Salomon voorstelt die God om wijsheid smeekt:
Daar Salomons gebed en offer God behagen,
wordt hem de wijsheid 's nachts beloofd uit 's hemels troon,
met enen [tegelijkertijd] rijkdom, eer en welgewenste dagen.
Waar wijsheid raden mag, daar spant de staat de kroon.
| |
Zijn zoon: een verzamelaaraant.Flinck liet een zoon, Nicolaes Anthoni, als erfgenaam na. Hij heeft de jongen met veel moeite van de beoefening der schilderkunst afgehouden. Niemand kan zonder problemen een groot meester worden in deze kunst, waarvoor men zoveel dient te weten en in acht moet nemen. Daarom voedde Flinck zijn zoon op om rechtsgeleerdheid te gaan studeren. De achting en de liefde voor de schilderkunst werden in de jongen echter niet gedoofd, want beide erfde hij van zijn vader. Hij heeft een zaal vol verzameld met de prachtigste kunstwerken van oude Italiaanse meesters, zoals Titiaan, Jacopo Palma de Oude, Francesco Parmigianino, de gebroeders Carracci, Guido Reni, Nicolas Poussin, en verder Anthonie van Dijck, Hans Rottenhammer, Paul Brill, ridder Adriaen van der Werff, enzovoort. Hun werken te bekijken geeft hem (hij is nu ongeveer zeventig jaar oud) zijn | |
[pagina 67]
| |
aant.grootste vermaak. Wanneer Nicolaes Anthoni Flinck vermoeid is door inspanningen in zwaarder wegende zaken, zo heeft hij zijn vrienden herhaaldelijk verklaard, is er niets dat hem meer verfrist dan het doorbladeren van een van zijn mappen met tekeningen. Al snel kan hij dan geheel uitgerust zijn afgebroken bezigheden weer ter hand nemen. |
|