De grote schouwburg
(1995)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermdSchildersbiografieën
[pagina 31]
| |
Rembrandt van Rijn: een verstokte gierigaardaant.In het jaar 1606, dat een groot aantal voortreffelijke kunstenaars heeft voortgebracht, zag Rembrandt van Rijn op de vijftiende juli even buiten Leiden het levenslicht. Zijn vader werd in de wandeling Harmen Gerritsz van Rijn genoemd en was molenaar op een korenmolen aan de Oude Rijn, gelegen tussen Leiderdorp en Koudekerk; zijn moeder heette Neeltgen Willemsdochter van Zuytbrouck. Beiden konden door het molenaarsbestaan op fatsoenlijke wijze in hun levensonderhoud voorzien. | |
Opleidingaant.Omdat Rembrandt hun enige zoon was, wilden zijn ouders dat hij Latijn leerde en in de loop der jaren veel kennis zou opdoen. Ze stuurden hem in Leiden naar school. Door zijn buitengewone voorliefde voor de tekenkunst veranderden zij echter van gedachte. Om hem zich de grondbeginselen van de kunst eigen te laten maken, deden zij hun zoon in de leer bij Jacob van Swanenburgh, bij wie Rembrandt ongeveer drie jaar bleef. Hij maakte in die tijd zoveel vorderingen, dat iedereen zich erover verbaasde. Algemeen was de mening, dat men van hem in de toekomst nog heel wat kon verwachten. Om die reden besloot de vader zijn zoon toe te vertrouwen aan Pieter Lastman te Amsterdam, zodat hem de gelegenheid niet zou ontbreken een solide basis te leggen voor zijn kunst. Rembrandt woonde een half jaar bij deze kunstenaar, en naderhand nog enkele maanden bij Jacob Pynas. Toen besloot hij zich verder op eigen kracht in de kunst te bekwamen, iets wat hem van het begin af aan bijzonder goed afging. Er zijn echter ook mensen die beweren dat Jacob Pynas de eerste leermeester van Rembrandt was, terwijl bij voorbeeld Simon van Leeuwen het er in zijn korte beschrijving van de stad Leiden op houdt dat Joris van Schooten hem (én Jan Lievens) onderwezen heeft. | |
[pagina 32]
| |
In zijn ouderlijke woning oefende Rembrandt iedere dag ijverig en met veel voldoening. Zo nu en dan ontving hij kunstliefhebbers, die hem op een goede dag adviseerden een werk dat net voltooid was voor te leggen aan een zekere heer in Den Haag. Rembrandt trok hierop te voet naar deze stad en verkocht het werk voor honderd gulden. Omdat hij niet gewoon was zoveel geld op zak te hebben, was hij zeer in zijn sas. Hij verlangde ernaar zo snel mogelijk naar huis te gaan om zijn ouders te laten delen in zijn blijdschap. Wandelen nu vond hij beneden zijn stand, de trekschuit was hem te gewoon, en dus stapte hij in een koets die Leiden als eindbestemming had. Toen men onderweg halt hield bij een herberg, stonden alle passagiers op om iets te gaan drinken. Rembrandt bleefechter alleen achter op de wagen, dicht bij de buit die hij niet uit het oog wilde verliezen. Wat gebeurt er vervolgens? De voederbak was nog maar nauwelijks weggehaald, en de voerman kwam er net weer aan met de andere reizigers, toen de paarden op hol sloegen. Zonder zich aan het rukken van de teugels te storen, galoppeerden zij met Rembrandt voort tot binnen de muren van Leiden, waar ze met wagen en al stilhielden voor hun normale herberg. De aanwezigen waren zeer verbaasd en vroegen Rembrandt wat er gebeurd was. Maar hij hield zich op de vlakte en maakte zich met zijn buit uit de voeten, op weg naar zijn ouders. Het stemde hem zeer tevreden dat hij zonder iets betaald te hebben, en op deze manier nog sneller dan gebruikelijk, naar Leiden gebracht was. | |
Zelfstandig schilderDank zij deze eerste verdiensten ging Rembrandt hopen op blijvende inkomsten en zijn liefde voor de kunst werd zo nog eens extra aangewakkerd. Zijn schilderijen gingen ten slotte alle kenners behagen, zodat hij (zoals men zegt) de handen vol werk kreeg. Omdat hij zowel voor het schilderen van portretten als | |
[pagina 33]
| |
7. Rembrandt van Rijn, Zelfportret, tekening
| |
[pagina 34]
| |
aant.voor andere opdrachten al snel genoodzaakt was vaak naar Amsterdam te reizen, heeft Rembrandt zich er rond het jaar 1630 gevestigd. Hij meende dat juist deze stad hem gunstig gezind was en dat hij er grote roem zou oogsten. Toen Rembrandt eenmaal in Amsterdam woonde, kreeg hij van alle kanten werk aangeboden. Evenzo kwamen er vele leerlingen naar hem toe, voor wie hij een pakhuis aan de Bloemgracht huurde. Daar kregen zij allen een eigen ruimte die met papier of zeildoek was afgeschot, zodat zij zonder elkaar te storen naar het leven konden schilderen. Omdat er onder jongens, vooral als ze met velen zijn, nogal eens iets lachwekkends gebeurt, viel er ook hier het nodige voor. Zo had een van de leerlingen eens een vrouw, die voor hem moest poseren, meegenomen naar zijn eigen kamertje. Dit maakte de andere leerjongens nieuwsgierig en op kousevoeten (zodat niemand hen kon horen) gluurden ze om beurten naar het schouwspel door een opzettelijk aangebrachte scheur in het zeildoek. Dit alles vond plaats op een warme, zomerse dag en zowel de tekenaar-schilder als het model hadden zich daarom moedernaakt uitgekleed. Over hun vrijmoedige gedrag en de gesprekken die zij daarbij voerden, zouden de toeschouwers van dit blijspel wel het een en ander kunnen vertellen! Op datzelfde tijdstip echter arriveerde Rembrandt om te zien wat zijn leerlingen presteerden. Naar gewoonte ging hij van de een naar de ander om hen zo ieder afzonderlijk te onderrichten. Eindelijk stond hij voor het vertrek waarin de beide geliefden zaten. De deur was op slot, maar de schilder werd door de omstanders over de zaak ingelicht. Enige tijd bekeek ook Rembrandt het tafereel door de scheur, totdat hij zijn leerling en diens model op zeker moment hoorde zeggen: Het is nu werkelijk alsof wij Adam en Eva in het paradijs zijn, want allebei zitten we hier naakt. Hierop sloeg Rembrandt met zijn schildersstok op de deur en met een luide stem riep hij hun tot beider verbijstering toe: Omdat jullie naakt zijn, moeten jullie het paradijs | |
[pagina 35]
| |
verlaten. Onder luide dreigementen dwong hij zijn leerling de deur van binnen te openen. Hij trad het vertrek in en beëindigde het samenzijn van de zogenaamde Adam en Eva, waardoor een blijspel tot een treurspel werd. Met stokslagen verdreef de schilder daarna Adam en Eva, die bij het verlaten van het gebouw nog maar net genoeg kleren konden aanschieten om te voorkomen dat ze geheel bloot op straat zouden staan. | |
Verschillende versiesRembrandt had een grote verbeeldingskracht. Niet zelden zag men van hem diverse schetsen van een en hetzelfde onderwerp, verschillend zowel wat de afgebeelde personen en hun houdingen betreft, als in de keuze van de kleding. Hij is hierom zeer te prijzen, zeker in vergelijking met schilders die dezelfde personen en kledingstukken steeds weer opnieuw afbeelden, als ging het om tweelingen. Rembrandt overtrof in dit opzicht allen: ik ken geen kunstenaar die zoveel variatie aanbracht in schetsen met een zelfde thema. Deze rijkdom is vooral hieraan te danken, dat Rembrandt zich de emoties zorgvuldig inbeeldde die de mens onder bepaalde omstandigheden beleeft. Men kan ze waarnemen door uiterlijke kenmerken en bewegingen van het lichaam. Ik zal een voorbeeld geven. Afgezien van het tweetal dat in druk verschenen is, zijn er onder liefhebbers van de tekenkunst verschillende andere schetsen bekend van het moment waarop Christus zich door het breken van het brood kenbaar maakt aan de discipelen die met hem naar Emmaüs gegaan zijn. Een niet geringer aantal schetsen is er bekend van de twee volgelingen die zich, nadat Christus weer verdwenen is, geheel overdonderd tonen en niets dan ontzetting uitdrukken. Ik heb de tekening die mij het best bevalt omdat de verbijstering er zo duidelijk op te zien is, als ook het verdwaasde staren naar de lege stoel waarop Christus zojuist nog zat, in koper gegraveerd en hier- | |
[pagina 36]
| |
8. Rembrandt van Rijn, Portret van Jan Lutma (1656), ets/droge naald
| |
[pagina 37]
| |
aant.naast afgebeeld om de nog onervaren schilderjeugd een leerzaam voorbeeld te geven. Bij deze kwaliteiten valt het echter te betreuren dat Rembrandt, omdat hij nu eenmaal snel geneigd was dingen te veranderen, veel werk slechts voor de helft heeft afgemaakt. Dit geldt voor zijn schilderijen, maar meer nog voor zijn prenten, die ons in een eerste opzet vaak niet meer dan een idee geven van het moois dat wij van zijn hand hadden kunnen hebben, wanneer hij alles had uitgewerkt zoals hij het begonnen was. Dit blijkt in het bijzonder uit de verbazingwekkende werkwijze die Rembrandt heeft gehanteerd in het geval van de zogenaamde Honderdguldenprent. Het is nauwelijks te begrijpen hoe hij deze prent heeft kunnen vervaardigen op basis van slechts een eerste, schetsmatige opzet. Blijkbaar is hij op dezelfde wijze te werk gegaan met het portretstukje van Jan Lutma de Oude, dat men eerst als een ruwe schets, vervolgens met een achtergrond, en ten slotte gedetailleerd in prent kan zien. Op dezelfde manier ging het ook met zijn schilderijen, waarvan ik er sommige heb gezien die tot in het kleinste detail waren uitgewerkt, en andere alsof ze met een grove teerkwast zonder enig oog voor finesses waren bestreken. Rembrandt was niet van deze aanpak af te brengen, omdat hij zich erop beriep dat een schilderij voltooid is, wanneer de maker er zijn bedoelingen in verwezenlijkt ziet. Hij ging hierin zo ver, dat hij een fraaie Cleopatra met een donkere kleur zou hebben overgeschilderd, alleen om één enkele parel glans te verlenen. Een staaltje van zijn koppigheid in dit soort zaken schiet mij hier nog te binnen. Het gebeurde eens dat Rembrandt een groot portretstuk, waarop een man, een vrouw en hun kinderen stonden afgebeeld, onder handen had. Toen dit werk voor een groot deel gereed was, stierf een aap die aan de kunstenaar toebehoorde. Omdat hij geen ander geprepareerd doek had klaarliggen, schilderde Rembrandt de dode aap op het genoemde schilderij. De geportretteerden waren daar zeer verbolgen over, om- | |
[pagina 38]
| |
aant.dat ze niet wilden dat hun beeltenis naast die van een lelijke, dode aap te pronk zou staan. Niettemin: Rembrandt had zo'n sterke voorkeur voor de afbeelding van de aap, dat hij het stuk liever onvoltooid in eigen bezit hield, dan dat hij het om hunnentwille overschilderde. Dat laatste gebeurde dan ook niet. Het bewuste doek heeft zijn leerlingen later gediend als afschutting van een van hun kamertjes. | |
Enkele vroege werkenIn zijn jonge jaren had Rembrandt meer dan later het geduld om zijn kunstwerken tot in detail uit te werken. Dit kan men onder meer zien in een werk dat bekend staat als het Sint-Pieters scheepje. Het hing vele jaren in het kabinet van de heer Jan Jacobsz Hinloopen, in het verleden schout en burgemeester van Amsterdam. De gelaatstrekken en de emoties van de personen zijn hier, gemeten naar de aard van het voorval, zo levensecht afgebeeld als maar denkbaar is. Bovendien is het met veel meer precisie geschilderd dan men van Rembrandt gewoon is. In hetzelfde kabinet bevond zich ook een werk van Rembrandt waarop te zien is hoe Haman ontvangen wordt door Ester en Ahasverus. De dichter Jan Vos, een groot kunstkenner, brengt de voorstelling en de verschillende emoties die op het doek waargenomen kunnen worden, als volgt onder woorden:
Hier ziet men Haman bij Asweer en Ester eten.
Maar 't is vergeefs, zijn borst is vol van spijt en smart.
Hij bijt in Esters spijs, maar dieper in haar hart.
De koning is van wraak en razernij bezeten.
De gramschap van een vorst is schrik'lijk als zij raast.
Die alle mannen dreigt, wordt door een vrouw verbaasd [overwonnen].
Zo stort men van de top in 't dal der tegenspoeden.
De wraak die langzaam komt, gebruikt de strengste roeden.
| |
[pagina 39]
| |
aant.Illustratief zijn in dit verband ook een schilderijtje met dc titel Een vrouwtje tijdens overspel betrapt, in het bezit van de heer Willem Six, oud-schepen van Amsterdam, en een werkje genaamd De prediking van Johannes de Doper, dat men in dezelfde stad kan bekijken bij postmeester Jan Six. Dit laatste schilderij is geheel in grijstinten uitgevoerd en valt op door de natuurlijke uitbeelding van de gelaatsuitdrukkingen der toehoorders en door hun gevarieerde kleding. Juist hierom moet ik wel concluderen dat Rembrandt vooral van bepaalde facetten werk wilde maken, terwijl hij op andere zaken eigenlijk niet zoveel acht geslagen heeft. Dit wordt bevestigd door enkele van zijn leerlingen, die mij gezegd hebben dat hun meester soms wel tien verschillende schetsen van één persoon maakte, voordat hij hem in verf afbeeldde. Zo ook besteedde Rembrandt eens een dag of twee aan het perfect draperen van een tulband. | |
Het menselijk naaktVoor de uitbeelding van het menselrjk naakt heeft Rembrandt niet zoveel moeite gedaan. Vaak is hij er ronduit slordig mee omgesprongen. Het is zeldzaam wanneer men van hem een goede hand ziet, of hij moet van een oud, gerimpeld vrouwtje zijn. Meestal laat hij dit lichaamsdeel - vooral in zijn portretstukken - in schaduwpartijen wegvallen. Wat Rembrandts vrouwelijke naakten aangaat (voor het kunstpenseel toch het mooiste onderwerp, waarop de belangrijkste meesters zich altijd hebben toegelegd), deze zijn zoals men zegt te treurig voor woorden. Het zijn meestal voorstellingen waar de kijker een hekel aan heeft en het is onbegrijpelijk hoe een zo geniaal man dermate eigengereid in zijn voorkeuren geweest kan zijn. Rembrandt hield zich niet aan regels die anderen stelden en verwaardigde zich al helemaal niet het goede voorbeeld te volgen van degenen die eeuwige roem vergaard hebben door alleen het allermooiste af te beelden. Hij was ermee tevreden het leven | |
[pagina 40]
| |
aant.te volgen zoals het zich wérkelijk voordeed, zonder daarbij ook maar enige selectie toe te passen. Daarom heeft de verstandige dichter Andries Pels in zijn Gebruik en misbruik van het toneel treffend opgemerkt, dat Rembrandt
Als hij een naakte vrouw, zoals somtijds gebeurde,
zou schild'ren, tot model geen Griekse Venus keurde,
maar eer een waster of turftreedster uit een schuur,
zijn dwaling noemende: navolging van natuur,
al 't andere ijdele verbeelding. Slappe borsten,
verwrongen handen, ja de nepen van de worsten
des rijglijfs in den buik, des kousebands om 't been -
't moest al gevolgd zijn, of natuur was niet tevreên,
tenminste zijne, die geen regels en geen rede
van evenmatigheid [juiste proporties] gedoogde in 's mensen leden.
Ik waardeer deze vrijmoedige woorden van Pels en hoop dat de lezer mijn openhartige oordeel eveneens ten goede zal verstaan. Het wordt namelijk niet ingegeven door minachting voor het oeuvre van Rembrandt, maar is slechts bedoeld om leergierigen aan te sporen tot navolging van het meest prijzenswaardige. Afgezien van het voorgaande citaat wil ik derhalve met de genoemde dichter eveneens opmerken:
Wat was 't een schade voor de kunst, dat zich zo braaf
een hand niet beter van zijn ingestorte gaaf [talent]
bediend heeft! Wie had hem voorbij gestreefd in 't schild'ren?
Maar ach. Hoe groter geest, hoe meer hij zal verwild'ren,
wanneer hij zich aan geen grond en snoer van regels bindt,
maar alles uit zichzelf te weten onderwindt! [zich veroorlooft]
Maar genoeg hierover. | |
[pagina 41]
| |
9. Rembrandt van Rijn, De prediking van Johannes de Doper, detail
| |
[pagina 42]
| |
Het late werkRembrandts kunst was tijdens zijn leven zo gezocht, dat men (zoals men zegt) hem moest smeken en geld diende toe te geven. Vele jaren achtereen was hij zo druk, dat de mensen lang op hun schilderijen moesten wachten. Hieraan deed zelfs het feit niet af, dat hij noest doorwerkte, vooral ook tijdens zijn laatste levensjaren. Toen zagen zijn doeken er van dichtbij uit, alsof ze met de troffel van een metselaar waren bewerkt. Wanneer mensen op zijn atelier een werk van nabij wilden bekijken, trok Rembrandt hen dan ook terug met de woorden: De reuk van verf zou u vervelen. Ook wordt er gezegd dat hij eens een portret geschilderd heeft waar de verf zo dik op lag, dat men het aan de neus van de grond kon optillen. Men ziet soms ook edelstenen en parels aan halskettingen of op tulbanden, die zo pasteus zijn opgezet, dat het wel lijkt of ze geboetseerd zijn. Door deze werkwijze sorteren de doeken van Rembrandt echter óók op grote afstand een krachtig effect. | |
Prent- en tekenkunstIk meen dat ik met het bovenstaande genoeg gezegd heb over zijn schilderkunst, maar (hoewel de levensbeschrijving van Rembrandt al tamelijk lang is geworden) graag merk ik nog het een en ander op over zijn levensechte en onnavolgbare etskunst. Die alleen al zou volstaan hebben om zijn roem in eeuwigheid te doen voortleven. Onder liefhebbers zijn niet minder dan enkele honderden etsen bekend. Het aantal schetsen in pen op papier doet daar niet voor onder. De menselijke emoties naar aanleiding van allerhande gebeurtenissen zijn in dit werk zo duidelijk van de gezichten af te lezen, dat men zich er hogelijk over verbaast. Woede, haat, verdriet, blijdschap, enzovoort: alle zijn zo levensecht voorgesteld, dat men uit de pennestreken als het ware kan lezen wat de afgebeelde persoon wil zeggen. Onder | |
[pagina 43]
| |
aant.Rembrandts beste tekeningen reken ik een blad met Christus' Laatste Avondmaal, dat ik bij de kunstminnende Sibert van der Schelling heb gezien en dat momenteel in het bezit is van de eerder genoemde Willem Six. Het werk wordt geschat op meer dan twintig zilveren dukaten, ofschoon het slechts een schets in pen op papier betreft. Op grond van deze prestaties mag men concluderen, dat Rembrandt in staat is geweest zich een duidelijke idee te vormen van de vele verschillende emoties. Een groot aantal zinrijke geschiedenissen, figuurstukjes en portretjes, alsmede vele koppen van mannen en vrouwen zijn door Rembrandt aanvankelijk slechts met de naald in het koper geschetst. In tweede instantie heeft hij ze met gebruikmaking van etszuur verder uitgewerkt. Ze zijn tot genoegen van talrijke verzamelaars afgedrukt en verspreid. Rembrandt maakte gebruik van een geheel eigen manier om zijn geëtste koperplaten steeds verder uit te werken en op te hogen. Hij heeft het zijn leerlingen nooit willen demonstreren, zodat het niet meer te achterhalen valt wat hij precies gedaan heeft. Net als de techniek glas te beschilderen, die Dirck en Wouter Pietersz Crabeth te Gouda beoefenden, is deze methode dus met zijn uitvinder begraven. We kennen van het kleine portret van Jan Lutma de Oude (om een enkel voorbeeld te geven) drie verschillende drukken: een eerste die schetsmatig van opzet is, een andere die wat meer is uitgewerkt en waaraan een venster is toegevoegd, en een derde ten slotte die gedetailleerd en expressief is. Het portret van Jan Cornelisz Sylvius is op vergelijkbare wijze eerst in ruwe lijnen geëtst, terwijl de diffuse schaduwen, die het zo'n levendig karakter verschaffen, pas naderhand zijn toegevoegd. Het geheel is zacht en geleidelijk van toon uitgevoerd en doet sterk denken aan een mezzotint. | |
[pagina 44]
| |
Geldelijk gewinaant.Door al deze vaardigheden verwierf Rembrandt niet alleen grote roem, maar ook het nodige financiële voordeel. Vooral het aanbrengen van kleine veranderingen, of het toevoegen van onbelangrijke details legde hem geen windeieren: prenten die op deze manier bewerkt waren, werden grif als nieuwe drukken gekocht. De verzameldrift was in die dagen zo groot, dat men alleen voor rechtgeaard liefhebber kon doorgaan, wanneer men bij voorbeeld het Junootje mét en zonder kroontje in eigendom had, of het Jozejje uitgevoerd met zowel het witte als het bruine gezichtje. Ja zelfs het Vrouwtje bij de kachel, dat toch een van Rembrandts onopvallendste werken is, wilde men bezitten in de versie mét en zonder het witte mutsje, en ook mét en zonder het kacheltje. Rembrandt liet zijn zoon Titus dit prentje aan de man brengen, alsof hij zich er zelf te goed voor waande. Behalve deze inkomsten had Rembrandt verder een enorm aantal leerlingen, die hem jaarlijks ieder honderd gulden betaalden. Zo meldt Joachim von Sandrart, die in nauw contact met de kunstenaar gestaan heeft, dat Rembrandt jaarlijks meer dan f 2500 aan hen verdiend heeft. Ondanks deze inkomsten bleef hij werkelijk belust op geld - gierig is voor Rembrandt nog te zacht uitgedrukt! Toen zijn leerlingen dit eenmaal doorhadden, schilderden zij uit plaagzucht regelmatig stuivers, dubbeltjes of schellingen op de vloer, of waar ook maar de blik van hun meester zou kunnen gaan. Dikwijls stak de schilder er zijn hand tevergeefs naar uit. Maar hij liet daar nooit iets van merken, want hij schaamde zich toch wel voor zijn hebzucht. Kortom: Geld stopt geen begeerten.
Wanneer men bij dit inkomen ook nog eens de verdiensten optelt die Rembrandt met het penseel verwierf (hij liet zich voor zijn schilderwerk natuurlijk goed betalen), dan mag men wel aannemen dat hij een groot kapitaal bijeengebracht heeft. Zeker | |
[pagina 45]
| |
ook, wanneer men bedenkt dat hij er de man niet naar was zijn geld in de kroeg of in gezelschap van feestende lieden te verteren. Zelfs thuis leefde hij sober. Wanneer hij aan het werk was, at hij vaak niet meer dan brood en een stuk kaas, of een zoute haring. Ondanks dit alles heeft men na zijn dood in 1674 nergens horen spreken over een grote nalatenschap. |
|