De grote schouwburg
(1995)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermdSchildersbiografieën
Adriaen Brouwer: grappen en grollenaant.Van nature neigde Adriaen Brouwer tot potsenmakerij en hij heeft niets anders beoogd dan grappen en grollen levensecht op het doek uit te beelden. Dat is hem beter dan anderen afgegaan, zodat hij de erenaam kreeg een groot meester te zijn. Grappig was zijn schilderkunst, grappig ook zijn leven: zoals de man was ook zijn werk. | |
Leertijdaant.Sommige mensen houden het erop dat Brouwer in 1608 te Oudenaarde ter wereld kwam. Ik ben echter van mening dat hij van geboorte Haarlemmer geweest moet zijn. Dat maak ik althans op uit een geschrift dat Nicolaas Six, leerling van de Leidse edelman en voortreffelijke schilder Carel de Moor, on- | |
[pagina 17]
| |
5. Jacob Houbraken, Portret van Adriaen Brouwer, gravure in: De Grote Schouwburg (1718-'21)
| |
[pagina 18]
| |
der de papieren van zijn voorouders gevonden heeft en mij ter hand stelde. Wanneer men bij ontstentenis van onweerlegbare bewijzen op het waarschijnlijke mag afgaan, dan moet dat in dit geval zeker worden toegestaan. Het genoemde geschrift maakt het namelijk alleszins aannemelijk dat Brouwer juist in Haarlem geboren is. In de eerste plaats staat vast dat hij leerling van Frans Hals is geweest. Deze heeft altijd te Haarlem gewoond en was bij mijn weten nooit in Brabant gevestigd, zodat hij daar zijn vak ook nimmer heeft uitgeoefend. Brouwer kan dus alleen in de Hollandse stad door Hals onderwezen zijn. Ten tweede komt het mij voor dat Brouwer van lage komaf is. Om die reden is het onwaarschijnlijk dat zijn ouders het zich konden veroorloven hem van Oudenaarde naar Haarlem te sturen, zoals rijke lieden doen wanneer er in hun eigen woonplaats geen geschikte meester is voor het onderwijs aan hun zoon. Brouwer moet met andere woorden dus wel uit Haarlem afkomstig zijn. Hals heeft Adriaen Brouwer tot leerling genomen en opgeleid tot schilder, omdat hij merkte dat de jongen snel van begrip was. Het geschrift van Nicolaas Six geeft een aantal bijzonderheden over zijn jeugd en leertijd. Toen Brouwer nog jong was liet zijn moeder hem met inkt bladwerk en vogels op linnen aanbrengen. De stof werd gebruikt voor mutsen en hemden, die de jongen aan boerinnen moest verkopen. Op zekere dag kwam Frans Hals toevallig voorbijgereden. Hij zag meteen hoe ongedwongen en oorspronkelijk de decoraties van Adriaen waren. Hij vroeg hem of hij geen zin had schilder te worden. De jongen antwoordde direct instemmend, op voorwaarde echter dat zijn moeder ermee akkoord zou gaan. Hals legde zijn vraag daarop aan Adriaens moeder voor. Zij gaf haar toestemming toen de schilder beloofde haar zoon ook in de kost te nemen. Al gauw stelde Hals vast dat er veel talent school in de jonge Brouwer, die dagelijks meer dan normale vorderingen in de schilderkunst maakte. Hij gaf de jongen een eigen werkplek op zolder, afgezonderd van zijn andere leerlingen. Omdat nieuws- | |
[pagina 19]
| |
aant.gierigheid de jeugd nu eenmaal eigen is, kwamen Hals' leerjongens soms heimelijk boven kijken om te zien wat hun nieuwe huisgenoot zoal schilderde. Zij waren steeds opnieuw verbaasd over de kundigheid van Brouwer, diens originaliteit en vindingrijkheid. Zij kwamen met hem overeen dat hij in het geheim zo nu en dan wat voor hen zou schilderen. Hij mocht maken wat hij zelf wilde. Zo heeft Brouwer voor zijn medeleerlingen onder meer voorstellingen van de vijf zintuigen en de twaalf maanden vervaardigd. Voor ieder doek kreeg hij één, twee stuivers. De leerjongens van Hals waren zeer in hun sas met Brouwers werk, dat vermakelijk was en ongekunsteld in uitwerking. Zij spoorden hem daarom aan meer voor hen te maken en beloofden zijn loon te verdubbelen. De jonge Adriaen moest hard werken voor zijn meester, terwijl hij maar weinig te eten kreeg. De vrouw van Hals zou de lege maag van de leerling nog het liefst met lucht gevuld hebben! Brouwer voelde zich ongelukkig en besloot, nadat een clubje leerjongens waartoe ook Adriaen van Ostade behoorde hem had opgestookt, weg te lopen van zijn meester. Eenmaal vertrokken doorkruiste hij de hele stad, niet wetend waarheen te gaan. Zijn moeder was in die dagen al gestorven en hij had in Haarlem vriend noch kennis. Bij het vallen van de schemering stapte hij de kerk binnen en ging vertwijfeld onder het orgel zitten. Daarop speelde men tijdens winteravonden soms tot vermaak van de burgerij. Iemand die regelmatig te gast was bij Hals herkende de jongen, die tranen op de wangen had en er terneergeslagen uitzag. Hij vroeg hem wat eraan scheelde. Brouwer biechtte alles eerlijk op. Hij beklaagde zich over zijn slechte behandeling en liet zien hoe armoedig hij gekleed was. Hij had altijd honger, zei hij, en daarom was hij weggegaan. Nu had hij geen idee naar wie hij toe kon gaan, maar naar huis durfde hij niet meer uit angst voor stokslagen. De man was met de jongen begaan en beloofde een goed woordje voor hem te doen. Hij bracht Brouwer ertoe onder zijn | |
[pagina 20]
| |
begeleiding weer naar de woning van zijn meester terug te keren. Hals had, zo meende de man, vast en zeker overal in de stad naar hem laten zoeken, in de hoop hem weer bij zich te kunnen nemen. Niet voor niets verdiende de schilder immers goed aan zijn leerling. Bij veel van zijn cliënten namelijk was het werk van Brouwer, dat Hals toeschreef aan een ‘onbekende meester’, populair. Met hangende pootjes ging Brouwer terug naar Hals. Deze was kwaad en wilde de knaap niet zien. Hij stuurde hem naar boven en dreigde met een gevoelig lesje, wanneer hij het nog eens in zijn hoofd zou halen weg te lopen. Tegelijkertijd echter wees de vriend van Hals de schilder op zijn verplichtingen ten opzichte van de jonge Brouwer. Hals beloofde daarop beterschap. Op de voddenmarkt kocht hij voor de jongen een nieuw pak. De kleding was ouderwets, alsof zij met de ark van Noach uit de Eerste Wereld was overgebleven, en paste Brouwer, die klein van stuk was, als David het harnas van Saul. Hals zei echter dat alles goed stond en hem als gegoten zat. Het kon Brouwer ook niet zoveel schelen. Al zat het wambuis misschien wat ruim, hij hoefde de knopen tenminste niet los te maken wanneer hij het aan- of uittrok. Met zijn nieuwe kleding tevreden gesteld begon Brouwer weer ijverig te schilderen. Zijn meester streek veel geld op voor het werk van zijn leerjongen, omdat de meeste verzamelaars zich geïnteresseerd toonden in de ‘nieuwe’ meester, wiens doeken alleen bij Hals te koop waren. Toch heeft de schilder er niet lang van kunnen profiteren. Enkele van Brouwers medeleerlingen waren achter Hals' geheime handeltje gekomen en hadden ontdekt hoe hoog zijn winsten waren. Zij zetten Brouwer voortdurend tegen zijn meester op en zeiden dat hij een grote dwaas was wanneer hij door toedoen van Hals nog langer anoniem bleef. Hij was een te groot kunstenaar en had zijn meester te veel voordeel gebracht om zo slecht behandeld te worden! Ten slotte rieden zij hem nóg eens aan het slavenjuk van zich af te werpen. | |
[pagina 21]
| |
aant.Het zou het beste zijn wanneer hij naar Amsterdam ging, want, zeiden de jongens, zij hadden gehoord dat Brouwers schilderijen daar tegen hoge prijzen verkocht werden. Toen Hals op een keer van huis was, nam Brouwer de gelegenheid te baat. Hij ging op weg naar Amsterdam, hoewel hij over niet één introductie van een kunstverzamelaar uit Haarlem beschikte. Toen hij was aangekomen, wist hij dus ook niet tot wie hij zich moest wenden. Nadat hij had geïnformeerd naar iemand die schilderijen opkocht of in kunst handelde, kwam hij terecht bij ene Barent van Someren, destijds de waard in Het Schild van Frankrijk. Deze was zelf tijdens zijn jeugd in de schilderkunst onderwezen en had een zoon, Hendrick van Someren, die knappe historiestukken, landschappen en bloemstukken maakte. Van Someren nam Brouwer in de kost en zette hem aan het werk. De jeugdige schilder kreeg (en dat beviel hem goed!) beter te eten dan hij gewend was. Ook kreeg hij langzamerhand meer zicht op de geldelijke waarde van zijn werk. | |
Eigen inkomstenBrouwer schilderde vanaf dit moment met meer plezier en grotere ijver. Hij werkte steeds op klein formaat. Zijn hospes zag dat dat hem zeer gemakkelijk afging en maakte daaruit op dat Brouwer ook ambitieuzer werk aankon. Hij adviseerde hem op een koperplaat een voorstelling van grootser opzet te schilderen. Zo kon hij laten zien wat hij in de kunst vermocht. Brouwer volgde deze raad op en beeldde een gevecht uit tussen boeren en soldaten dat, zo liet het zich aanzien, was ontstaan uit een kaartspel. Speelkaarten ziet men overal over de grond verspreid liggen. Hier mept iemand een ander met een bierpul op het hoofd, daar ligt een vechtersbaas tegen de grond geslagen. Hij heeft de doodskleur al op de wangen, maar lijkt zich nog te willen wreken met zijn degen, die hij onder de worsteling uit de | |
[pagina 22]
| |
schede probeert te trekken. Een ander ziet men met een mes in de hand witheet van woede uit een stoel opstaan, alsof hij zich tussen de vechtenden wil werpen. Op de achtergrond komt iemand een trap afsnellen met een tang in de hand, enzovoort. De hartstochten van de figuren waren natuurgetrouw voorgesteld en konden zó van hun gezichten afgelezen worden. Daarbij was de voorstelling zowel trefzeker als ongekunsteld geschilderd - het was als wilde de kunstenaar inderdaad een proeve van bekwaamheid afleggen. Ondertussen had het gerucht zich verspreid dat Brouwer de onbekende meester was wiens werk Frans Hals enige tijd verkocht had. Ook was het bekend geworden dat hij bij de Haarlemse schilder was weggelopen en zich nu in Amsterdam ophield. Kunstkenners deden alles om uit te vinden waar in de stad Brouwer zijn heil had gezocht. Uiteindelijk lekte het uit dat hij bij Van Someren verbleef. Daar bezocht hem ene Du Vermandois, die graag een van zijn schilderijen in zijn bezit wilde krijgen. Toen de verzamelaar het zojuist beschreven werk gezien had, vroeg hij direct naar de prijs, omdat het hem zo goed beviel. Tevoren had zijn hospes Brouwer ingelicht dat hij bezoek zou krijgen van een collectioneur die al verschillende keren was langs geweest om werk van hem te bekijken. De waard had zijn kostganger bovendien geadviseerd honderd dukaten te vragen voor zijn uitbeelding van de kloppartij tussen boeren en soldaten. Met schroom nam Brouwer zich voor deze raad op te volgen, want hij kon het zich niet voorstellen dat iemand hem zoveel geld wilde betalen. Nadat de genoemde Du Vermandois naar de prijs geïnformeerd had, stond Brouwer geruime tijd aarzelend aan zijn snor te plukken, terwijl hij steeds herhaalde: Ik heb er erg veel werk aan gehad. Toen pas durfde hij te zeggen dat hij honderd dukaten verlangde. Du Vermandois ging daar echter direct mee akkoord en vroeg Brouwer mee te lopen naar zijn huis om het volle bedrag in ontvangst te kunnen nemen. De kunste- | |
[pagina 23]
| |
6. Adriaen Brouwer, De herberg
| |
[pagina 24]
| |
naar stond verbaasd te kijken omdat hij dacht dat men de spot met hem dreef, maar de eveneens aanwezige Van Someren knikte hem bemoedigend toe. Brouwer nam het schilderij dus onder de arm en ging mee met Du Vermandois, die hem kort daarop zijn geld uittelde en volmaakt tevreden leek met zijn aankoop. Brouwer was zoveel inkomsten niet gewoon en wist van blijdschap niet hoe snel hij zich met zijn geld uit de voeten moest maken. Thuisgekomen spreidde hij het over zijn bed uit en ging er midden tussenin liggen. Na enige tijd verzamelde hij de zilveren munten weer. Met zijn geld verliet hij het huis zonder te zeggen waar hij heen ging. Pas na negen dagen kwam Brouwer laat in de avond zingend en fluitend weer thuis. Men vroeg waarom hij zo vrolijk was, en of hij zijn geld nog had. De schilder antwoordde dat hij zich van die ballast ontdaan had. Zo leefde hij eigenlijk altijd, want wanneer hij geld had kon hij het niet laten te drinken, te zwelgen en grappen uit te halen. | |
Schijn bedriegtVanaf zijn vroegste jeugd af aan neigde Brouwer tot het maken van potsen en was hij erop belust mensen voor de gek te houden. Het gebeurde bij voorbeeld eens dat hij langs een wolspinnerij liep. De vensters van dergelijke bedrijfjes zijn 's zomers gewoonlijk geopend en worden pas 's winters met geolied papier afgesloten. De grappenmaker stak zijn hoofd naar binnen en vroeg hoe laat het was. Zonder echter op antwoord te wachten, liep hij al weer door. Brouwers humoristische aard werd in de loop der jaren alleen maar sterker. Toch was hij zeker niet dom, want hij legde vaak een grote scherpzinnigheid aan de dag wanneer hij mensen bij de neus nam. Men kan niet zeggen dat de fortuin hem stiefmoederlijk behandeld heeft. Doordat hij echter impulsief en nalatig was, is hij tot bittere armoede vervallen en aan het zwerven geraakt. Cor- | |
[pagina 25]
| |
aant.nelis de Bie verhaalt dat Brouwer op zekere dag poedelnaakt te Amsterdam is teruggekeerd, nadat zeerovers hem van al zijn bezittingen beroofd hadden. Hij heeft toen het penseel ter hand genomen om aan geld te komen. De verarmde kunstenaar vatte het voornemen op iets te bedenken waardoor men hem nog lang zou herinneren. Hij liet een kostuum van ruw linnen maken dat hij beschilderde met niet alledaagse bladmotieven en bloemen. Het leek daardoor een onbekende, geheel nieuwe stof. Nadat hij er een glanzend vernis op had aangebracht, ging hij ermee langs de straten paraderen. Zijn kleding trok de aandacht van vele Amsterdamse juffers, die immers altijd op zoek zijn naar iets nieuws. Ook bezocht Brouwer in zijn ongewone uitdossing de schouwburg. Het bevredigde hem niet dat hij de mensen bedroog zonder dat ze het in de gaten hadden. Wat deed hij dus? Brouwer zorgde ervoor dat hij op een dag in het theater was toen een komedie ten einde liep. Gekleed in zijn mooie kostuum ging hij met een natte doek in de hand voor de toeschouwers staan. Zij keken hem verwonderd aan en vroegen zich af wat er te gebeuren stond. Brouwer draaide zich een paar keer om, zodat iedereen hem van voren en van achteren goed kon bekijken. Vervolgens sprak hij het schouwburgpubliek als volgt aan: Dames en heren, met verbazing beziet u mijn vreemde kleding. In de winkels hebben al veel jonge vrouwen navraag gedaan waarmen de stof kan kopen waaruit mijn pak gemaakt is. U moet echter weten dat ik er zélf de maker van ben. Meer van het weefsel dan u hier ziet, bestaat er dan ook niet. Bovendien is de stof anders dan u denkt, want als u goed geïnformeerd was, zoudt u hem niet hoeven te hebben. Hierop nam hij de vochtige doek en veegde de bladeren en bloemen, die met waterverf geschilderd waren, van zijn kostuum af. Hij vervolgde zijn woorden met: Allen geloofden u dat mijn kleding van een kostbaar gedecoreerde stof gemaakt was. Nu ziet u dat het niets anders is dan grof linnen. Zo is het ook met de uiterlijke praal die iedereen najaagt. Aardse schoonheid is niets dan een masker van | |
[pagina 26]
| |
bedrog en ijdelheid. Ontdaan van alle vertoon is zij net als mijn eenvoudige kleding. Niemand zal u erom benijden. | |
GevangenschapMisschien gevoelt u de behoefte, lezer, te weten wat Brouwer zoal afbeeldde op de schilderijen die hem zoveel roem bezorgd hebben. Ik heb voor de gelegenheid de moeite genomen ze in woorden te kopiëren:
Zijn schilderkunst bestond in snakerij en boetsen [grappen en grollen],
die hij zo geestig wist met zijn penseel te toetsen,
dat niemand zijns gelijk in deze tijd en is.
Dies [derhalve] 't werk komt overeen met zijn gesteltenis [aard].
Hier staat een lompe boer van dronkenschap te spouwen,
en 't wijf met enen stok gereed zijn huid te touwen [ranselen].
Daar ziet m'een bootsgezel met 't pintje in zijne vuist,
en hier een fielenrot [groepje schavuiten] dat met de kaarten tuist [vals speelt].
Daar zuipt een gulzigaard depot leeg onder 't pijpen [tijdens het fluitspel],
of wil de huis waardin kwansuis [zogenaamd] naar 't voorschoot grijpen.
Daar vecht men om 't gelag [rekening] met bezem, bank en stoel,
daar ziet men boers gevrij en dergelijk gewoel.
Brouwer werkte een aantal jaren in Amsterdam en verwierf door zijn kunst een grote reputatie. Hij kreeg echter zin om zijn vakbroeders in Antwerpen te bezoeken. In een opwelling aanvaardde hij direct de reis. Hij hield er geen rekening mee dat de Republiek in oorlog was met de Spaanse Nederlanden en beschikte evenmin over een geldige reispas. Zodra hij te Antwerpen was aangekomen, zagen de Spaanse soldaten hem dan ook | |
[pagina 27]
| |
aant.voor een spion aan. Zij pakten hem op en zetten hem gevangen op de burcht Het Steen. Brouwer betreurde menigmaal zijn impulsieve plannen en wenste tevergeefs dat hij weer in Amsterdam was. Een spreekwoord zegt echter: geen ongelukzogroot, of er komt wel enig geluk bij kijken. Wat gebeurde er? In die dagen zat ook de hertog van Arenberg op het Antwerpse kasteel gevangen. Het was hem toegestaan zich onder begeleiding van twee soldaten binnen de ringmuur vrij te bewegen. Toen hij eens langs de cel wandelde waarin Brouwer zat, sprak deze hem aan omdat hij dacht de gouverneur van Antwerpen voor zich te hebben. De schilder wilde vrijgelaten worden en bezwoer dat hij onschuldig in bewaring was gesteld. De hertog van Arenberg informeerde wie hij was, waar hij vandaan kwam en wat hij in Brabant deed. Brouwer zei hem dat hij uit Amsterdam afkomstig was en naar Antwerpen gekomen was om er het schildersvak uit te oefenen. De hertog reageerde met: Het eerste moet ik welgeloven, wat het tweede betreft zal ik de proef op de som nemen. Hij vervolgde: Ik zal u verfen alle andere benodigdheden laten bezorgen. Brouwer was hiermee zeer ingenomen, omdat hij hoopte nu zijn vrijlating te kunnen bespoedigen. Dat is inderdaad gebeurd. De hertog van Arenberg werd dagelijks door belangrijke lieden bezocht. Onder hen was ook Peter Paul Rubens, die toevallig net die middag langskwam. Hem vroeg de hertog een van diens leerlingen schildergerei te laten brengen, omdat er een schilder gevangen zat die hij ter afleiding voor zich wilde laten werken. Rubens willigde dit verzoek direct in. De volgende dag vroeg in de morgen werd het verlangde afgeleverd. Brouwer zette zich meteen aan de arbeid. Het toeval wilde dat hem een geschikt onderwerp in het oog viel. Enkele Spanjaarden, die even verder een kaartje legden, gingen namelijk zo zitten, dat Brouwer hen als modellen kon gebruiken. Hij maakte snel een schets, maar de gespannen gezichten van de soldaten en hun aandacht voor het spel prentte hij in zijn geheugen. Vervol- | |
[pagina 28]
| |
gens nam de schilder zijn penseel en in slechts enkele dagen voltooide hij een knap doek. De hertog van Arenberg beviel het schilderij buitengewoon goed, niet alleen vanwege de ernst die de kaartspelers aan de dag legden, maar ook door de levensechte weergave van de magere, getaande Spaanse koppen. Hij had vooral ook plezier in een figuur die op de achtergrond zat te poepen. Men moest wel lachen wanneer men zag hoe natuurgetrouw en grappig die geschilderd was. Hij zat enorm te persen, alsof hij zijn zware last nauwelijks kwijt kon. Rubens was, zoals ik zojuist al schreef, een bekende van de hertog van Arenberg. Weinig later bezocht hij de vooraanstaande gevangene opnieuw en vroeg uit nieuwsgierigheid wat de ongelukkige schilder voor hem gemaakt had. De hertog toonde het schilderij, waarop Rubens verbaasd uitriep: Nee maar, dit is absoluut van de hand van Brouwer! Zonder te aarzelen bood hij zeshonderd gulden voor het werk. De hertog wilde het echter niet kwijt, omdat hij te veel aardigheid had in de dwaze voorstelling en de herinnering aan de ontmoeting met de Hollandse schilder wilde bewaren. Rubens verdroeg het maar moeilijk dat een groot kunstenaar als Brouwer zo slecht behandeld werd. Hij bezocht dadelijk de gouverneur van Antwerpen en lichtte hem in dat diens soldaten een belangrijk schilder uit Holland hadden aangehouden en vastgezet enkel op grond van het vermoeden dat hij spioneerde. Deze verdenking was ongegrond, zei Rubens. Zijne Hoogheid kon er alleszins op vertrouwen dat de schilder niet naar Antwerpen was gereisd als spion van de vijand. Men deed er het best aan hem onverwijld op vrije voeten te stellen, omdat hij alleen gekomen was om te schilderen. De gouverneur stemde in met Rubens' voorstelling van zaken en Brouwer werd zeer tot zijn vreugde uit de gevangenis ontslagen. Rubens nam zijn berooide collega mee naar huis en liet nieuwe kleren voor hem maken. Hij noodde hem aan zijn tafel en introduceerde hem in fatsoenlijke kringen, waar men een geregeld leven leidde. Rubens toonde zo | |
[pagina 29]
| |
aant.dat hij veel achting voor Brouwer had. Alle goede zorgen benauwden echter onze flierefluiter, die zich onder deze nieuwe omstandigheden nog meer beperkt voelde dan in de gevangenis waaruit hij nog maar net gered was. Hij verliet daarom Rubens en nam zijn oude, ongebonden leventje weer op. | |
Een armoedig eindeHet duurde niet lang of Brouwer werd verliefd op de vrouw van een bakker, die tevens kunstliefhebber was en handelde in schilderijen. De bakker kwam met de schilder overeen dat hij hem in de kost zou nemen in ruil voor onderwijs in de schilderkunst. Om voor de hand liggende redenen was dit een kolfje (zoals men dat uitdrukt) naar Brouwers hand. Niet alleen onderwees hij zijn huisbaas in de kunst en leidde hij hem op tot een goed schilder, ook maakte hij de man tot iemand die nauwgezet over zijn echtgenote moest gaan waken. Net als Brouwer nam ook de bakker het allemaal niet zo nauw. Samen hebben beiden dan ook de nodige grappen uitgehaald. Soms spookten ze dingen uit die de schout normalerwijze niet over zijn kant kon laten gaan. Toen hij dus te veel op zijn kerfstok had staan, is Brouwer op reis gegaan naar Frankrijk, in de overtuiging dat men zijn streken dan wel zou vergeten. Zijn reisbenodigdheden waren snel bij elkaar gezocht, want hij nam niets anders mee dan zijn lucratieve penselen. Zo verliet hij Antwerpen, maar hij zag niet af van zijn losse leefwijze. Brouwer vertoefde enige tijd te Parijs en elders, voortdurend offerend aan Bacchus en Venus. Toen hij ziek werd keerde hij arm en berooid terug naar Antwerpen, waar hij na twee dagen in een armenhuis overleed. Hij werd te midden van andere overledenen in de pestput gegooid en overdekt met stro en kalk. Dit viel voor in het jaar 1640, toen de schilder pas tweeëndertig jaar oud was. Hij liet niet meer na dan hij bij zich droeg. Lezer, wilt u weten wat? Dit: | |
[pagina 30]
| |
Men hoorde na zijn dood niet om het goed krakelen [ruziën],
want hij niets achter liet dan morsige penselen,
een ezel en palet.
Een van Rubens' leerlingen, wie het over Iijden van Brouwer bij toeval ter ore was gekomen, heeft zijn meester direct op de hoogte gesteld. Deze hoorde het verhaal ontsteld aan en had tranen in de ogen. Edelmoedig als hij was, en bewogen door medelijden, gaf Rubens opdracht het lichaam op te graven en in een kist te leggen, hoewel de losbol Brouwer deze waardige behandeling eigenlijk niet verdiend had. Rubens kon het echter niet verdragen dat een zo groot kunstenaar een dergelijk onwaardig einde ten deel viel. Hij liet hem in de kerk van de karmelieten begraven. Zoals Brouwers gedrag dus afweek van dat van zijn vakbroeders, zo was ook zijn levenseinde ongewoon, want hij werd tweemaal begraven. De eerste keer gebeurde dat zonder enige eerbied, de tweede keer voerde een voorname lijkstaatsie hem ten grave. Een Vlaams gedichtje zinspeelt daar als volgt op:
Niet om zijn edeldom of dappere oorlogsslagen
werd Brouwer naar de kerk van 't kerkhof heen gedragen,
maar d'eerste grafstee was voor zijnen roem te klein.
Men hoort vertellen dat Rubens van plan is geweest een statige tombe ter nagedachtenis van Brouwer op te richten. Een model zou zelfs al gemaakt zijn. Doordat de beroemde Antwerpse schilder zelfkorte tijd later overleed, is er van zijn plannen echter niets terechtgekomen. |
|