Zegepraal der goddelyke liefde
(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Tetendit arcum suum, et posuit me | |
Sus donc Amour, mon coeur esbresche,
Bande ton arc, tire ta flesche.
| |
[pagina 31]
| |
De Liefde mind haar Kruis. | |
Hy heeft zynen boge gespannen, en my gestelt als
| |
VIII. Gezang.Wyze: Wanneer men ziet de Geesten waren. Of De Schoone die 'k heb uitgelezen.
1.
DAt 's doel: dat roert myn ingewanden.
Die pyl van Liefde treft myn hert.
Ontfang hier voor, tot liefdepanden
De zugten myner zielensmert:
Op dat ik aan uw kruis gebonden,
De schult voldoen mag myner zonden.
2.
Uw pyl, die my ter wederzyden
Doornagelt heeft, verligt myn last.
Ik voel uw Kruis, ik kus uw lyden,
En houw my aan dat teyken vast
| |
[pagina 32]
| |
O Jesus! hebt ge my geschoten?
Laat ik u volgen onverdroten.
3.
'K voel in myn borst uw liefde dalen.
Die all' het aardse wraakt en schuwt:
Nog hel nog doot zal ze agterhalen,
Nu haar een Englewagt bestuwt.
O Liefdepyl my toegedreven,
Gy dood myn zonde, en schenkt my 't leven.
Dryf vry ô Liefde! uw pyl my door de ribben heen,
Op dat ik uwe vlam gevoel door vlees en been.
| |
[pagina 33]
| |
Toepassing.
O Kruis, ô Diamanteschild!
Gewisse leydstar voor de zinnen!
Waar op de hel haar kragten spild,
In u is 't eewig overwinnen.
Prent JESUS lyden in myn ziel,
Die van des werrelts list betoovert,
Van zyne liefde dwaas verviel,
Die 't eewig heyl ons heeft verovert.
O liefde! uw pyl hier toe bereyd,
Wyst my den weg ter zaligheyt.
|
|