Zegepraal der goddelyke liefde
(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Amor munificus. l'Amour liberal. | |
Semper habet vnde det cui plenum | |
Iamais l'Amour n'at esté chiche:
Plus donnet il, plus il est riche.
| |
[pagina 27]
| |
De Liefde is mild. | |
Altyt heeft hy, waar af hy kan mededeelen, | |
VII. Gezang.Wyze: Hoe zal ik nog myn droeve dagen enden.
1.
GEen hooger trap van kristelyke deugdē,
Dan die waar op de liefde zegepraalt.
Wat wekt haar gunst behoeftigē al vreugdē!
Zy schynt voor hun ten hemel afgedaalt.
2.
Haar oog straalt als een schoone morgensterre,
Op alle die na hare hulpe staan:
Haar miltheit is, waar iets ontbreekt, niet verre.
Zy laat geen mens verlegen henen gaan.
3.
Zy schenkt, gelyk een Godheit, hare gaven
Elk even mild. Wie hongert, geeft zy brood.
Wie dorstig is, bestaat zy voort te laven,
En red hun, die benaut zyn, uit den noot.
4.
Haar hart is als een vrugtbre zomerrégen
Die 't land verquikt, en de akkers, voedzel geeft.
| |
[pagina 28]
| |
Tot weldoen is zy nimmer ongenegen,
Zy keert de kouw, waar de armoe krimpt, en beeft.
5.
Bezorgt en kleed de naakte en schaamle leden.
Medogentheit is steeds aan hare zy.
Zy word gelyk een Godshuis aangebeden,
Dat zieken zalft met troost, en artzeny.
6.
Leert Gierigaarts aan 't aardse vastgebondē,
Die liefdeloos zoo schaars een almoes spilt,
Hoe deerlyk gy u wentelt in de zonden.
Had gy de liefde, uw hand was altyt mild.
7.
Die hemelgaaf houd nimmer zig verborgē.
De liefde ontsluit haar hart voor yder een.
Op Gode alleen werpt zy al hare zorgen.
Maar Gierigheit leeft voor zig zelf alleē.
8.
Wat deugd ô liefde is by u te gelyken?
Waar gy ontbreekt: och! daar ontbreekt het al.
Geloove, en Hoop zou vallen, en bezwykē
Zoo gy haar niet beschutte voor den val.
| |
[pagina 29]
| |
9.
Deel mild, geef uyt, dat u de Hemel zegen.
Uitvloejen, en wegschenken is uw aart.
Zoo word in 't end het eewig loon verkregen.
Voor die het doen, en zeggen samē paard.
10.
Uw Heyland is u zelf dus voorgetreden.
Gy volgt zyn les, en voetstap zuiver na.
Genadekint zoo noodig hier beneden,
Gy wint Gods hart in de eewige gena.
O Liefde! voedster van opregtigheit en deugd
Als gy op de aarde woont, is 't Englenheir verheugt.
| |
Toepassing.
O Liefde! voedster van de deugd,
Hoe mild voldoet gy elks verlangen,
Dat God, en de Engelen verheugt!
Ach! bleven we aan uw lessen hangen;
Hoe haast was elks krakkeel geblust.
Men kende School, nog Kerk gechillen,
Het Kristendom wierd noyt ontrust,
Door tegenstrydig wederwillen.
Elk roemt op 't weten, en verstaan,
Maar daar 't aan hangt, raakt niemand aan.
|
|