W.D. Hooft: Door-trapte Meelis en J. Noozeman: Lichte Klaartje
(1999)–Willem Dirckszoon Hooft, Jillis Noozeman– Auteursrechtelijk beschermd1.4 Analyse van de twee kluchten1.4.1 Inhoud van de twee kluchten
| |
[pagina 14]
| |
vissen. Vanwege de oorlog Ga naar voetnoot19 is het gevaar dubbel zo groot. Met de monoloog waarin Sytien haar verdriet uit, opent de klucht. Haar buren, Melis Tijssen en Griet Ians, troosten haar. Als Griet vanwege een huilend kind haar huisje ingaat, grijpt Melis zijn kans om zijn buurvrouw in te palmen: Hoe kan haar man haar nu verlaten? Hij zal wel een ander vrouwtje beslapen, als hij ergens aan wal komt. Vervolgens geeft Melis hoog op van zijn potentie - terwijl later blijkt, dat zijn vrouw hem steeds afwijst - en Sytien daagt hem uit. Als Griet haar man binnen roept, omdat ze nog voor de duisternis invalt olie voor de lamp moet halen, maakt Melis snel een nachtelijke afspraak met Sytien. 147-170. Griet [Buiten de kruidenierswinkel Ga naar voetnoot20, de duisternis valt in.] De prijs van de olie is sterk opgeslagen, daarom heeft Griet Groenlandse walvistraan voor de lamp gekocht. Het leven is zo duur, dat zij gezinsuitbreiding wil voorkomen en Melis om die reden geen sexueel contact toestaat. Ook de huur is hoog. Ze gaat naar huis, want haar man zal daar in het donker zitten. 171-178. Sytien [Buiten haar huisje; toneel als bij het begin; het is donker.] Sytien heeft berouw over haar afspraak gekregen en wil die ongedaan maken. Omdat het bij Melis en Griet donker in huis is, denkt ze (ten onrechte overigens) dat ze al naar bed zijn: ze zit dus aan de afspraak met Melis vast. 179-214. Melis, Griet [In hun huisje, later komt Melis naar buiten.] Melis doet alsof hij enorme buikkrampen heeft, trekt Griets rok aan en zegt dat hij naar het buitentoilet gaat. In werkelijkheid springt hij over de schutting en loopt naar Sytien. Omdat Melis zo lang wegblijft, komt Griet hem vanuit de achterdeur roepen. Zij merkt niet op, dat Melis bij Sytien vandaan komt. 215-222. Sytien [Ze komt uit haar huisje; het wordt al wat licht.] Sytien komt buiten in het vroege daglicht staan en stelt vast, dat Melis kennelijk in haar rok naar huis is gegaan, want zij blijkt die van Griet in haar handen te hebben. | |
[pagina 15]
| |
223-258. Griet, Melis [Buiten hun huisje; de kruidenierswinkel.] Griet kijft Melis, die waarschijnlijk ongekleed is, uit omdat hij bij Sytien geweest moet zijn: zij heeft niet haar eigen, maar Sytiens donkere rok in haar handen. Zij gaat het huis weer in en verbiedt Melis binnen te komen. Melis gaat bij Styntie van de kruidenierswinkel een veilig heenkomen zoeken. 259-264. Melis, Styntie [Voor de kruidenierswinkel.] Styntie laat Melis in haar winkel binnen. 265-450. Griet, Sytien, Styntie, Melis [Toneel als bij het begin.] Griet komt met de rok van Sytien bij zich, verhaal bij haar buurvrouw halen. Een grote scheldpartij volgt, waarbij Sytien de verwijten vanuit het raam aanhoort en het al spoedig sluit. Daarop neemt de woede van Griet nog toe, zodat Styntie op het gescheld afkomt en informeert wat Griet hiertoe heeft gebracht. Dan verhaalt Griet geëmotioneerd heel gedetailleerd het gebeurde. Als Griet de zaak bij de Schout aanhangig wil maken, raadt Styntie haar dit met klem af. Dat maakt het gebeurde publiek. Styntie zal de rokken wel even gaan ruilen. Styntie leest Sytien de les en nadat deze haar misstap heeft toegegeven, haalt ze de rok van Griet. Styntie gaat nu met dit kledingstuk naar haar winkeltje en even later loopt Melis beteuterd samen met Styntie naar zijn huis, want alleen durfde hij niet te gaan.
Personages Sytien is een emotioneel licht geroerde vrouw, jong en niet afkerig van sexuele avances. Als ze tot ethisch inzicht komt, wordt dit echter niet het leidend principe van haar handelen. Ze is gevoelig voor morele onderwijzing. Melis Tyssen, metselaar van beroep Ga naar voetnoot21, is naar de mening van Sytien jong, sterk en erotisch. Hij houdt zich niet aan de maatschappelijke conventie m.b.t. de huwelijkstrouw. Als vergoelijking kan worden aangevoerd, dat zijn vrouw sexueel contact wil voorkomen om niet in verwachting te raken. Griet Ians, Melis' echtgenote, kent haar rechten en plichten als gehuwde vrouw en handelt ernaar. Geldzorgen, de zorg om haar jonge kind en het huishouden en de zorg niet weer in verwachting te raken, bepalen haar leven. Verstandelijk overleg domineert haar sexualiteit, maar niet haar emotie | |
[pagina 16]
| |
als Melis' ontrouw blijkt. Griet acht zich al wat ouder (vs.147). Styntie drijft een kruidenierswinkel. Zij houdt de maatschappelijke norm in haar leefomgeving in stand, mede door haar goede verstandhouding met Sytien, Melis en Griet. Zij mist tot haar verdriet alle sexualiteit in haar leven (vs.430).
Het komische en de moraal Een voorwaarde voor het beoordelen en appreciëren van Door-trapte Meelis is het bestaan van een maatschappelijke cultuur waar aan het huwelijk de morele eis verbonden is, dat sexueel contact buiten het huwelijk niet is toegestaan. Het komische van Door-trapte Meelis is gebaseerd op het doorbreken van een taboe en de omkering ervan: de bevestiging van de maatschappelijke orde. We zullen ter nadere uitwerking van het komische de constanten die Van den Bergh (1972) vaststelde (zie par. 1.2), toepassen op de klucht. Natuurlijk zijn we ons er terdege van bewust, dat Van den Bergh zijn constanten inductief uit ‘komische momenten’, d.i. het lachen tijdens opvoeringen van blijspelen, vaststelde, terwijl wij het komische proces uit de tekst van de kluchten afleiden en dit niet tot een moment willen beperken. Voorpret & inlossing. Al zodra duidelijk wordt, dat Melis in de nacht naar zijn buurvrouw zal gaan, begint de voorpret voor de toeschouwer: uiteindelijk zal deze misstap hem opbreken. En dat gebeurt ook. Taboeverbreking. Melis informeert naar het sexuele leven van Sytien en haar man. Sytien daagt Melis uit en gaat op zijn avances in. Melis bezoekt Sytien in de nacht. Herkenning. Sytien komt tot inkeer, maar verbreekt de afspraak met Melis niet als zich geen gunstige gelegenheid daartoe voordoet. Ook maakt zij zijn bezoek niet onmogelijk. Contrast. Waarschijnlijk slechts gekleed in een vrouwenrok (en niet in mannenkleding) komt Melis uit huis. Voorpret & inlossing. De toeschouwer die opgemerkt heeft dat Melis met een andere rok naar huis terugkeert dan toen hij naar het ‘buitentoilet’ voorgaf te gaan, verwacht, dat Griet Melis' bedrog zal ontdekken. Aldus geschiedt. Indirecte bevestiging. Als de waarheid van de verbroken huwelijkstrouw aan het licht treedt, leidt dit tot de indirecte bevestiging van de maatschappelijke norm voor sexuele huwelijkstrouw in de duidelijke afkeuring van Melis' gedrag doordat Griet hem - waarschijnlijk naakt - de toegang tot het huis verbiedt en hij slechts door bemiddeling van Styntie weer | |
[pagina 17]
| |
binnen mag komen. Ga naar voetnoot22 Herkenning. Het toedekken van de ware toedracht, opdat er geen ruchtbaarheid aan de zaak zal worden gegeven, is wel het toppunt van klein-burgerlijke moraal. | |
Lichte KlaartjeBron Noozemans Lichte Klaartje vertoont vooral voor wat betreft het eerste gedeelte van de klucht overeenkomst met nr.25 uit Breughels Decamerone-vertaling van 1605 (dat is nr. 50 in Decamerone-uitgaven die alle honderd vertellingen bevatten). Het slot vertoont duidelijke overeenkomst met de Middeleeuwse klucht Lippyn (Leuker 1992, 4.2.2.4).
Thematiek De thematiek ligt wederom op het gebied van overspel en huwelijkstrouw. De klucht is geschreven op de regel: ‘Sieje 't visje tast het aen, Of anders sal 't u wel ontgaen.’ Deze tekst slaat op de situatie dat Goose zijn vrouw in een herberg met een jonge militair ziet eten, drinken en kussen. Op dat moment grijpt hij niet in, maar gaat de schout halen, waardoor Claertje gelegenheid heeft te ontglippen. De keuze van het spreekwoord wekt de indruk, dat Noozeman de bedrogen echtgenoten van advies wil dienen. In de klucht zelf zien we waar het op uit loopt, als de echtgenoot niet direct tegen zijn overspelige vrouw optreedt: de bedrogen Goose wordt het lachwekkende slachtoffer.
Handelingsverloop 1-86. Claertje, Goose, Jeuriaan, later Kaerel [In en voor het woonhuis.] Traag maakt Goose zich met zijn knecht Jeuriaan gereed om naar Haarlem te | |
[pagina 18]
| |
vertrekken. Ga naar voetnoot23 Zijn echtgenote Claertje werkt hem liefst zo snel mogelijk de deur uit, omdat ze - zoals later blijkt - een afspraakje met Kaerel, een flinke militair, heeft. Jeuriaan doorziet de argeloosheid van zijn baas en de bedrieglijkheid van Claertjes woorden. In terzijdes schetst hij de werkelijke plannen van Claertje, wat komisch werkt en voor de toeschouwer zeer informatief is. Claertje vindt Kaerel op de afgesproken tijd. Ze gaan even in huis en zullen spoedig naar een andere plaats van samenkomst gaan, zodat de buren niet van hun vrijage zullen weten. 87-136. Goose, Jeuriaan [In de stad] We vallen midden in een gesprek tussen Jeuriaan en Goose. Jeuriaan stelt voor om het handelen van Claertje te gaan bespieden. Hij meldt, dat zij thuis wel mannen op bezoek krijgt en soms door een Brabants heertje wordt opgehaald om naar de herberg te gaan. (Hiermee zal Joris, de koppelaar uit de herberg van Brabantse Maeyken, bedoeld zijn die later in de klucht ten tonele komt.) Deze herberg beschikte over hoeren op afroepbasis en gaf ook ‘gelegenheid’ aan gelieven die elkaar in het geheim wilden ontmoeten. Op voorstel van Jeuriaan gaat het tweetal als lierspelers op weg naar de herberg waar Claertje wel komt. De avond valt. 137-173. Claertje, Kaerel, later Maeyken [Van woonhuis naar de herberg.] De gelieven verlaten de woning en begeven zich op voorstel van Kaerel naar de herberg van Brabantse Maeyken, ook voor Claertje geen onbekend etablissement. Ze worden hartelijk ontvangen. 174-211. Goose, Jeuriaan, later Joris [In de stad.] Goose en zijn knecht zijn inmiddels verkleed als arme muzikanten. Joris, de jeugdige koppelaar uit Maeykens herberg, is er op uit gestuurd om muziek voor de gasten te verzorgen. Gedrieën gaan ze naar de herberg. 212-463. Claertje, Kaerel, Maeyken, later ook Goose, Jeuriaan, Joris, nog later Schout met dienaren [In de gelagkamer van de herberg.] Claertje en Kaerel eten, drinken en kussen vrolijk. De speellieden komen binnen. Jeuriaan doet zich als een Waal voor, wat in zijn taalgebruik tot grappige vermenging van Nederlands en Frans leidt. Goose kan zich | |
[pagina 19]
| |
nauwelijks beheersen bij het zien van zijn overspelige vrouw en het aanhoren van de conversatie: Claertje heeft Gooses beurs bij zich. [Goose betaalt dus in wezen het gelag!] Goose stelt Jeuriaan voor de Schout erbij halen, zodat Claertje haar gerechtelijke straf voor overspel zal ontvangen. Zo gebeurt. [Zie ‘Thematiek’ hierboven.] Maeyken meldt het plotselinge vertrek van de speellieden. Nu doorziet Claertje haar situatie: de lierspelers waren haar echtgenoot met zijn knecht. Maeyken herinnert zich ook, dat de speellieden het over de Schout hadden. De paniek slaat toe: Maeyken werkt Claertje de herberg uit om zelf niet in opspraak te komen, Kaerel blijft en Claertje moet thuis doen alsof ze al lange tijd druk aan het werk is. Kaerel evalueert voor de toeschouwer het gebeuren: Goose had zijn knecht in de herberg achter moeten laten, terwijl hij zelf de Schout haalde, of in ieder geval Claertje op haar weg naar huis moeten opvangen. Nu kan hij het bewijs voor het overspel niet leveren. Als Goose en Jeuriaan met de Schout en zijn dienaren de gelagkamer binnenvallen, houden Maeyken en Kaerel zich van de domme. Ook de huiszoeking levert niets op: Claertje is ontsnapt. Bij zijn knecht zoekt Goose wanhopig steun voor de beschuldiging van overspel van zijn echtgenote, maar deze houdt zich eerst op de vlakte. Daaraan ontlenen Kaerel en Maeyken een argument voor de betrouwbaarheid van hun (gelogen) verklaringen en voor de onbetrouwbaarheid van Gooses beschuldiging. De Schout wil nu naar Gooses huis gaan om te zien of Claertje zich daar bevindt. Kaerel wil dat niet missen en gaat mee. 464-609. Claertje, later Schout met dienaren, Goose, Jeuriaan, Kaerel [In de woning. Het is nog nacht.] Claertje loopt met schoonmaakgerei rond. In een monoloog vertelt zij, dat zij wel vaker vriendinnen en vriendjes bij haar thuis heeft gehad, waar ze op kosten van Goose lekker hebben gegeten. Steeds lukte het haar om Goose te laten geloven, dat anderen haar de lekkernijen hadden geschonken. De Schout en de rest van het gezelschap treden binnen. Als de Schout Claertje zo ijverig zelfs in de nacht ziet werken, begrijpt hij Gooses aanklacht niet. Claertje verwijt haar echtgenoot, dat hij geregeld bij de hoeren verkeert. Wat kan zij dan beter doen dan werken? Jeuriaan ziet het naderend onheil voor zijn meester en betreurt het dat hij het plan heeft bedacht. Hij geeft nu voor het voorval in de herberg gedroomd te hebben en dat begint Goose nu ook van zichzelf te denken. Nu eist Kaerel eerherstel voor de aantijgingen. Claertje zegt van Goose af te willen. Kaerel poogt daarentegen het huwelijk te lijmen. [Kennelijk heeft hij geen zin om met Claertje verder te gaan.] Claertje stemt toe. Uit dankbaarheid dringt Goose er bij Kaerel op aan dat hij nog eens bij hen zal | |
[pagina 20]
| |
langskomen! Jeuriaan dreigt nog voor zijn wisselende getuigenissen in de gevangenis te verdwijnen, maar op voorspraak van Goose en Claertje ziet de Schout daarvan af. Uit de afsluitende monoloog blijkt, dat Jeuriaan zijn les heeft geleerd: bemoei je niet met de zaken van een ander.
Personages Claertje is een levenslustige en slimme vrouw, die met haar gladde tong een ander gemakkelijk kan misleiden. Als de ontwikkelingen zich echter tegen haar keren, raakt ze snel in paniek. Ze is sensueel en waarschijnlijk jeugdig. Goose ontving in de lijst van personages de toevoeging ‘haest gepaeyt’. Hij is inderdaad goedgelovig en heeft bovendien een volgzame natuur (meeloper van Jeuriaan). Zodra hij zelf handelend optreedt, loopt de zaak mis, doordat hij te weinig inzicht heeft in de trits waarheid - leugen - bedrog. Hij zal op toneel waarschijnlijk als een oudere man getypeerd zijn. Jeuriaan, de jeugdige knecht, beschikt over een helder verstand en een scherp psychologisch inzicht. Hij laat het initiatief bij zijn meerdere, maar weet hem met zijn suggesties tot het gewenste handelen te brengen. Als hij de omstandigheden echter niet kan beheersen, past hij zich als een kameleon aan. Kaerel is een aantrekkelijke militair die van drinken, eten en minnekozen houdt, maar dan wel op kosten van een ander en zonder verplichtingen aan het meisje. Maeyken, het type van de vleierige herbergierster-hoerenwaardin, treedt krachtdadig op en liegt er op los, als de omstandigheden dat vereisen. Joris, waarschijnlijk het Brabantse heertje uit het begin van de klucht, vervult als ondergeschikte van Maeyken een bijrol. De Schout is het type van de goedgelovige gezagsdrager.
Het komische en de moraal Voor een gedetailleerde bespreking sluiten wij aan bij Van den Berghs constanten. Contrast. Als Goose voorbereidingen tot zijn vertrek maakt, veinst Claertje verdriet. Jeuriaan prikt in terzijdes deze schijn bij herhaling door. Voorpret & inlossing. Op voorspraak van Jeuriaan gaan Goose en hij uitzoeken wat Claertje tijdens hun afwezigheid doet. De toeschouwer weet dan al, dat zij met haar vriend Kaerel ‘uythuysigh vreughde (wil) raepen’. Goose en Jeuriaan zullen als speellieden naar een herberg gaan, waar Claertje ook wel kwam. Als Claertje en Kaerel inmiddels in de herberg van Maeyken | |
[pagina 21]
| |
minnekozen en zich te goed doen, treden Goose en Jeuriaan als speellieden binnen. De verwachting is bij de toeschouwer ingelost. Voorpret, voorpret & inlossing. Goose en Jeuriaan gaan samen de Schout halen. Nu zal de echtbreekster haar straf niet ontgaan, verwacht de toeschouwer. De inlossing vindt echter niet plaats! Doordat Claertje uit het plotselinge vertrek van de speellieden begrijpt, dat zij haar echtgenoot en zijn knecht waren, gaat zij snel huiswaarts. Zo maakt zij haar ontrouw onbewijsbaar, als Kaerel en Maeyken haar tenminste niet verraden. Nu verwacht de toeschouwer, dat Claertje haar straf of terechtwijzing zal ontgaan. En zo loopt het ook: de Schout vindt haar niet in de herberg, maar ijverig aan het schoonmaken in haar huisje. Contrast en voorpret. In tegenstelling tot het voorgaande beschuldigt Claertje Goose ervan, 's nachts te zuipen en naar de hoeren te gaan. Hiermee projecteert zij haar wangedrag op Goose. De Schout volgt Claertjes gelogen voorstelling van zaken. Het ziet er zelfs naar uit, dat Goose in plaats van Claertje met de Schout meemoet. Deze verwachting wordt echter ook doorbroken. Kaerels aansporing beweegt Claertje er namelijk toe haar man weer te aanvaarden. Deze verwachting wordt wel ingelost. Uit dank nodigt Goose Kaerel, de geliefde van zijn vrouw, uit nog eens langs te komen! De kracht van de klucht zit vooral in de verrassende omkeringen bij het spel van schijn en werkelijkheid. Leugen en bedrog verheffen de schijn tot gewaande werkelijkheid. Wij sluiten hier dus aan bij de beschouwingen van Kant en Schopenhauer. Deze omkeringen vinden we niet alleen in de handeling, maar ook in de gerichtheid van de toeschouwer. Claertje misleidt en bedriegt haar man. De toeschouwer verwacht dat zij het slachtoffer van haar handelen zal worden, maar zij komt als overwinnaar uit de strijd te voorschijn. De brave Goose die zijn kans voorbij laat gaan om Claertjes ontrouw aan het licht te brengen, wordt uiteindelijk het slachtoffer van Claertjes leugenverhaal. Is dit nu een klucht zonder moralisering? Inderdaad: leugen en bedrog maskeren het overspel en blijken sterker dan de deugd. Noozeman doen wij slechts ogenschijnlijk met dit volledig bevestigend antwoord te kort. Hij schreef zijn klucht op de ‘Reghel’: ‘Sieje 't visje tast het aen,/ Of anders sal 't u wel ontgaen.’ Als Claertje de herberg heeft verlaten, legt Kaerel bovendien nadrukkelijk uit hoe Goose had moeten handelen om het overspel van zijn vrouw te kunnen bewijzen. Het lot dat Goose (en Jeuriaan) vervolgens treft, waarbij Goose als slachtoffer de komische figuur van de klucht wordt, leidt echter tot ridiculisering van onhandig, maar wel formeel-juist optreden. En Claertje ontgaat straf en zelfs terechtwijzing. De klucht biedt de moralist dus | |
[pagina 22]
| |
slechts een praktische handleiding voor de echtgenoot wiens vrouw overspel pleegt, geen afwijzing van overspel. Naast de Freudiaanse bevrijding bij Claertjes minneavontuur zal de toeschouwer zich in de visie van Hobbes ver boven de stuntelige Goose verheven hebben gevoeld. Maar Noozeman heeft de anticiperende toeschouwer herhaaldelijk beet genomen door zijn vele afwijkingen van, ja contrasten met de toneelwerkelijkheid die de toeschouwer verwachtte. Deze plotselinge wendingen (vergelijk Kant en Schopenhauer) maken Lichte Klaartje - voor zover wij dit vanuit 20ste-eeuws standpunt kunnen zeggen - tot een briljante klucht. | |
1.4.2 Versificatie van de twee kluchtenDoor-trapte MeelisEen vast metrum ontbreekt. Het aantal klankgrepen Ga naar voetnoot24 per versregel schommelt gewoonlijk om de 14. Er zijn soms uitschieters tot onder de 10 en boven de 20. De verzen zijn geschreven in gepaard rijm: als regel afwisselend staand en slepend. Hierop zijn vier uitzonderingen: 93/94, 133/134, 264/265, 279/280. Als het einde van een versregel samenvalt met het begin van een nieuwe hoofd- of bijzin, is de hoorder of lezer genoodzaakt de informatie (eventueel voorlopig) in het geheugen op te slaan. In deze gevallen versterkt het rijmwoord als afsluiting van het vers het moment waarop de informatie samengenomen en bewaard wordt. Begint daarentegen met het volgende vers niet een nieuwe hoofd- of bijzin, dan is de informatie-eenheid dus nog niet beëindigd. In deze gevallen wordt de afsluitende waarde van het rijmwoord verzwakt en spreken wij van een enjambement. In Door-trapte Meelis is het aantal enjambementen bijzonder gering. Figuur 1 toont per vijftigtal het gemiddelde aantal: 1,1 en de standaarddeviatie: 1,7, respectievelijk door middel van een doorgetrokken en een onderbroken lijn. | |
[pagina 23]
| |
(1) Enjambementen in Door-trapte Meelis
Op twee plaatsen zien we een afwijking. Vss.1-75. De in totaal zes enjambementen in deze passage vallen in het emotionele relaas van Sytien over het vertrek van haar echtgenoot en in Melis' troostende woorden. Vss.326-400. Griet is met Styntie in gesprek. De drie enjambementen doen zich voor in het fragment 351-375, Griets verhitte verslag van Melis' | |
[pagina 24]
| |
ontrouw. Doordat de standaarddeviatie groter is dan het gemiddelde aantal enjambementen, kan er in deze klucht geen passage voorkomen waarin het aantal enjambementen geringer is dan wat statistisch gangbaar moet worden geacht. Daaruit volgt, dat W.D. Hooft het stilistisch middel van het enjambement niet ten volle gebruikt. | |
Lichte Klaartje(2) Enjambementen in Lichte Klaartje
| |
[pagina 25]
| |
Al ontbreekt in de verzen van Noozemans Lichte Klaartje een vast metrum, toch herkennen we zo dikwijls de 6-voetige jambische versregel, de alexandrijn, dat we haar als basis voor de versificatie mogen beschouwen. Noozeman is consequent in het gebruik van gepaard, afwisselend staand en slepend rijm. Opmerkelijk is het gebruik van het enjambement. Ga naar voetnoot25 Het gemiddeld aantal enjambementen per 50 verzen bedraagt 3,9 en de standaarddeviatie 2,2. De afwijkingen van het gewone patroon bezitten dus meer dan 6,1 of minder dan 1,7 enjambementen per 50-tal verzen. Er zijn drie fragmenten in de klucht die een uitzonderlijk aantal enjambementen tonen. Figuur 2 laat dit duidelijk zien. Ga naar voetnoot26 Vss. 51-100. In dit gedeelte doen zich tien enjambementen voor. Bij nadere beschouwing blijkt, dat ze in de dialoog tussen Claertje en haar vriend Kaerel vallen, als ze elkaar vol vreugde na het vertrek van Claertjes man ontmoeten. Vss. 326-375. In deze passage met slechts één enjambement beheerst verstandelijk overleg Claertjes radeloosheid. Zij verlaat de herberg om zich naar huis te spoeden en Maeyken en Kaerel, die achterblijven, analyseren kalm de situatie. Als Goose met de Schout binnenkomt, loopt de spanning op door snelle wisseling van sprekers, maar Maeyken en Kaerel beheersen zich en houden zich van de domme. Hier treffen we geen emotionele exposé's aan. Vss. 526-575. De acht enjambementen in dit gedeelte komen grotendeels op rekening van Claertje en Kaerel. Nu is niet hun liefde de drijvende emotionele kracht, maar hun geveinsde woede op Goose die vals beschuldigd wordt. Het hoogtepunt blijkt uit de toneelaanwijzing voor Claertje: ‘Sy veynst in flaeut te vallen’. Gooses wanhoop als Claertje hem nadien uit huis dreigt te zetten, is ook ondersteund door enjambementen. Samenvattend zien we dat een uitzonderlijk hoog aantal enjambementen breed uitgemeten emotionaliteit ondersteunt en dat een zeer gering aantal kan samenhangen met snelle rolwisseling, wat de spanning op toneel kan doen toenemen, en rationele analyse. | |
[pagina 26]
| |
1.4.3 Taalgebruik in de twee kluchtenIn de zestiende en zeventiende eeuw lag het economisch en cultureel zwaartepunt in Holland, en de taal die hier door de culturele en maatschappelijke bovenlaag gesproken werd, is uiteindelijk het Standaardnederlands geworden. In Amsterdam vond in de tweede helft van de 16e eeuw een invasie plaats van Zuidnederlanders, voornamelijk Antwerpenaren. Naast de invloed van de zuidelijke schrijftaal is de komst van de hoog-ontwikkelden onder deze immigranten van invloed geweest op de uiteindelijke vorm van de standaardtaal. Niet altijd heeft de Hollandse vorm het van de Vlaamse of Brabantse gewonnen, zoals straks zal blijken. Een kenmerk van een standaardtaal is een sterke reglementering. Echter, in de tijd van het ontstaan van de standaardtaal, dat is ook de tijd waarin deze kluchten zijn geschreven, waren de regels nog niet algemeen. Daarom zien we in de geschreven taal nog steeds veel verschillen tussen auteurs onderling, maar ook bij één auteur. De beide kluchten zijn geschreven in het Hollands, maar Noozeman voert ook een Brabantse waardin ten tonele, waardoor typisch Brabantse woorden en spellingvarianten voorkomen. Het gebruik van beide dialecten, Hollands en Brabants, maakt Lichte Klaartje vooral taalkundig interessant. | |
1.4.3.i Interpunctie, hoofdlettergebruik en spellingInterpunctieDe interpunctie in de schrijftaal van de zestiende en zeventiende eeuw wijkt af van de huidige. Het komt geregeld voor dat men in die tijd geen leestekens gebruikte op plaatsen waar wij die tegenwoordig zeker zouden gebruiken. Ook kan het zijn dat men wel een leesteken plaatste, maar dat wij tegenwoordig een ander gebruiken. Bij een directe rede staan in de oorspronkelijke tekst meestal geen leestekens. In dit geval zou de huidige lezer aanhalingstekens verwachten. De apostrof in 17e eeuwse teksten is een weglatingsteken of een verbindingsteken. Als weglatingsteken staat het op de plaats waar procope, syncope of apocope heeft plaatsgevonden. Er kan zowel een klinker als een medeklinker weggelaten worden: 'k ga (Noozeman, in het vervolg N, vs 7), jae'k (Hooft, in het vervolg H, vs 23), hebje'et (N vs 101). Het weglaten | |
[pagina 27]
| |
van zowel een medeklinker als een klinker komt ook voor; de weglating van da-: wat 'er is (N vs 68), dat 'er (N vs 175) en de weglating van he-: Als sy't (H vs 13), 't Kan (H vs 90). Bij Hooft zien we zeer dikwijls dat de apostrof als weglatingsteken geheel achterwege blijft: twort doncker (H vs 128), int bet (H vs 186), Ick wilt (H vs 246). De apostrof als verbindingsteken zien we veel bij Hooft: k'sou (H vs 36), k'Danck (H vs 58), k'gis (H vs 94). De verbinding heeft betrekking op de voordracht, terwijl voor het lezende oog de samenvoeging van twee morfemen zichtbaar is. De apostrof vervult ook de functie van verbindingsteken in geval van elisie. Er wordt door de apostrof een vloeiende verbinding tot stand gebracht tussen een woord dat eindigt op een klinker, gevolgd door een woord dat begint met een klinker: Seyd'ick (N vs 59), d'oorsaeck (N vs 60), daer g'om sond (N vs 233), D' EERSTE (H toneelaanwijzing), d'ooly (H vs 150). Een tilde of een plat streepje boven een letter is een afkortingsteken, bv. van -n: opengaē (N vs 109), dingē (H vs 56), kyvēde (H tussen vss 222 en 223), Wãt (H vs 232). Het koppelteken wordt veel gebruikt in 17e eeuwse teksten. Men deed dit misschien om duidelijk de morfemen aan te geven. Bij samenstellingen werd het wellicht gebruikt vanwege de duidelijkheid die daardoor ontstond. Speel-luy (N vs 186), Rasp-huys (N vs 529), Door-trapte (H titel). | |
HoofdlettergebruikOok voor het hoofdlettergebruik zijn in de 17e eeuw nog geen vaste regels. We zien wel bij veel auteurs eenzelfde gebruik. Aan het begin van de versregel staat altijd een hoofdletter. Na een punt staat veelal een hoofdletter. Afhankelijk van de woordsoort van het betrokken woord kan een keuze gemaakt worden tussen een kleine letter of een hoofdletter. Persoonsnamen hebben altijd een hoofdletter. Namen berustend op een hoge functie hebben ook veelal een hoofdletter: Baes (N vs 9), Schout (N vs 310), Luitenant (N vs 389), Doctooren (H vs 50). Afhankelijk van de semantische functie kan ook een keuze gemaakt worden. Vanwege de expressiviteit wordt een woord in de aandacht geplaatst door het gebruik van een hoofdletter: Laersen (N vs 31), Sul (N vs 300), Aepen Bachuys (H vs 312), Varcke (H vs 313). Maar veelal ook is het gebruik van een hoofdletter bij soortnamen voor een hedendaagse lezer niet duidelijk. | |
[pagina 28]
| |
SpellingZoals gezegd zien we veel verschillen in spelling tussen auteurs onderling, maar ook bij één auteur. Bijvoorbeeld: quaedt (H vs 389), quaet (H vs 389) en quat (H vs 422); altijt (H vs 63), altijdt (N vs 8). 14 maart 2001e weergave van bepaalde klanken is in de 17e eeuw anders dan in het hedendaagse Nederlands. Sommige klanken worden volgens het beginsel van de uitspraak geschreven, of zelfs weggelaten: kisjes (N vs 9), gelt (N vs 129), vreemt (N vs 211), jeloers (N vs 313), ampt (N vs 391), hondert (H vs 7), altijt (H vs 63), bloet (H vs 333). Wij vergelijken hieronder opvallende verschillen tussen de hedendaagse spelling van klanken en de spelling van corresponderende klanken in de kluchten die we hier uitgeven. De lange a wordt weergegeven met ae: haest (N vs 1), aen (N vs 12), opwaers (H vs 3), portael (H vs 210), straet (H vs 256). In plaats van de modern Nederlandse ei wordt meestal ey geschreven: weyffelt (N vs 425), schijnheyligheyt (N vs 539), seylen (H vs 18), treuricheyt (H vs 44), meynedigen (H vs 228). De g wordt als g en als gh geschreven: oogen (N vs 54), hoerachtige (H vs 318), vooght (N vs 7), ghewoon (H vs 83). In auslaut wordt echter ch geschreven; mach (N vs 88), van daech (H vs 25); en het bijwoord nog wordt altijd met ch gespeld: ( N vs 1, N vs 270, H vs 423, H vs 448). We vinden ngh in plaats van ng: waringh (N vs 287), wensingh (N vs 277), tongh (N vs 451), dingh (H vs 19), langh (H vs 49). In 17e eeuwse teksten wordt geen onderscheid gemaakt tussen i en j. In tweeklanken verschijnt geregeld y in plaats van i. We zien ick (N vs 2), huys (N vs 7), reys (N vs 23), Ieuriaen (N), jae (H vs 124), iae (H vs 188), jeman (H vs 298). De k in beginpositie is altijd een k: koele (N vs 16), klincksnoer (H vs 105), maar in de eindpositie vinden we meestal ck: valck (N vs 6), kroeck (N vs 188), lichelijck (H vs 10), buyck (H vs 12), datelijck (H vs 103). Voor de uitzondering hierop zie Hooft vs 358: Twelc hy ooc deed... In de middenpositie kan het gebruik wisselen, maar in deze kluchten zien we vrijwel alleen ck: picken (N vs 4), sulcken (N vs 188), gekarbonckelt (N vs 195), huys-soeckingh (N vs 376), doncker (H vs 170), laeckes (H vs 201),varcke (H vs 294). De normale spelling voor kw is qu: Quam (N vs 190), qualickies (H vs 21). Voor ks wordt vaak x gebruikt; stracx (N vs 84), sulcx (H vs 51). | |
[pagina 29]
| |
De huidige z wordt meestal als s gespeld, maar we zien zowel bij Noozeman als bij Hooft differentiatie; bij het bezittelijk voornaamwoord zien we hoofdzakelijk een s: sijn omhelsingh (N vs 53), terwijl bij het werkwoord, voornamelijk bij Noozeman, meestal een z geschreven wordt. Naast varianten in de spelling zien we ook varianten in de vorm: naast fluks ontstaat door assimilatie flus. Het huidige onderscheid tussen na en naar bestond nog niet in de 17e eeuw. Vormvarianten die duidelijk dialectgebonden zijn, worden in de volgende paragraaf besproken. | |
1.4.3.ii Fonologische opmerkingenDe klucht van Hooft is in het Hollands geschreven, en zoals eerder opgemerkt zien we in de klucht van Noozeman Hollands en Brabants. In deze paragraaf bespreken we de belangrijkste verschillen tussen deze twee dialecten. Op fonologisch gebied zien we het volgende. De Hollandse e staat tegenover de Brabantse a; Noozeman laat alleen de Schout sel (N vs 522) gebruiken; alle andere spelers zeggen sal. Hooft daarentegen gebruikt vrijwel uitsluitend sel (H vs 7,114). In het Hollands hebben we ij en ei/ey, terwijl we in Brabant aij aantreffen: vriendeliick (N vs 153), soetigheyt (N vs 183), tegenover vrindelayken (N vs 162), Scharmay (N vs 197), eerlayck (N vs 369). Typisch Antwerps is uu. Waar in het Hollands onder oostelijke invloed eu verschijnt, komt in het Antwerps een uu voor: getuuft (N vs 158) en pruuf (N vs 225). De zuidelijke oo, en dan voornamelijk in Antwerpen, staat tegenover de noordelijke aa: woor(N vs 158), moor (N vs 368), Waer (N vs 55, H vs 172). Ook een typisch Hollandse klank is ie, waar de Brabantse klank ee is; verklien (N vs 130), back-stien (N vs 38), ien (H vs 11), Gien (H vs 19). De eu is typisch Hollands Ga naar voetnoot27 in reuckeloos (N vs 6), beusem (N vs 278), hier deur (H vs 45), beschreumt (H vs 78). In Noozemans klucht is ook heel mooi het onderscheid te zien tussen de Hollandse ui en de zuidelijke ie. Reysende-luy (N vs 120), Lier-luy (N vs 130) en Speel-liens (N vs 233), Speel-lie (N vs 316). De vorm -sk- is kenmerkend voor het Hollands: duske (N vs 77). | |
[pagina 30]
| |
Het Hollands dialect kent ft voor cht: after (N vs 16), after huysje (H vs 135), afterdeur (H tussen vss 194 en 195). | |
1.4.3.iii Morfologische opmerkingenSubstantiefHet zelfstandig naamwoord kan o.a. worden onderverdeeld in soortnamen en eigennamen. Eigennamen onderscheiden individuen van elkaar en ze worden in de regel met een hoofdletter geschreven. Soortnamen worden tegenwoordig met een kleine letter geschreven, maar in de 16e en 17e eeuw was dit niet altijd het geval, zie 1.4.3.i Het substantief kent in de genitief een vorm op -s of -e(n): Goosens knecht (N personagien), vrouws muyle (N vs 111), een Varent Mans Vrou (H personagien), onse buur wijfjes hart (H vs 141), sijn vrouwe vroomheyt (N vs 180). De verkleinvorm van een zelfstandig naamwoord wordt gevormd met een diminutiefsuffix. Er bestaat ook een verschil in de vorm van dit suffix. Het Hollandse suffix is -je en het Brabantse -ken: beckje (N vs 76), bortjes (N vs 124), stemmetie (H vs 41), kyerties (H vs 68), herreken (N vs 115), gelievekens (N vs 157), pastayke (N vs 172). | |
LidwoordDoor proclisis kan het lidwoord van bepaaldheid met het eropvolgende woord versmelten: d'oorsaeck (N vs 60), d'onderlagen (N vs 103), d'onstuymighe zee (H vs 6), d'ooly (H vs 150). Bij namen van lichaamsdelen die nauw met de bezitter verbonden zijn, zoals hart en hoofd wordt in de standaardtaal naar de bezitter verwezen door middel van een bezittelijk voornaamwoord. In regionaal (oostelijk) taalgebruik echter komt dan een bepaald lidwoord voor, dat in deze functie ‘possessief’ lidwoord genoemd wordt. Opmerkelijk is dat Noozeman dit lidwoord ook gebruikt: 'k treck 't hooft onder deck (vs 108), als u de Beul de ribben komt te touwe (vs 375), 't Bloet liepme van de kop (vs 436). In de laatste twee voorbeelden heeft het lidwoord de functie van possessieve datief (resp. u en -me). | |
Persoonlijk voornaamwoordDe objectsvorm van het persoonlijk voornaamwoord ik heeft een | |
[pagina 31]
| |
dialectgebonden variatie mij/mijn. De laatste vorm is de Hollandse en deze is uiteindelijk niet tot de standaardtaal gaan behoren. In deze kluchten komt de vorm mijn veelvuldig voor: soo is 't met mijn (N vs 14), als ghy mijn weer siet (N vs 64), Wel hoorje mijn niet (H vs 197), se selse mijn voor elck ien Schenne (H vs 219). In het begin van de 17e eeuw was du, de vorm van de tweede persoon enkelvoud, als normale spreektaalvorm vrijwel verdwenen. Ook in de schrijftaal kwam du nog slechts zelden voor. Ghi/ghy was het terrein van du binnengedrongen. Ghy was in de Middeleeuwen het persoonlijk voornaamwoord voor de tweede persoon meervoud. Daarmee kreeg ghy een dubbele functie, nl. zowel voor het enkelvoud als het meervoud. Voor de Hollanders uit de laagste bevolkingsklassen is de vorm ghy toch een vreemde, te verheven term. Zij gebruiken jy/je. In de zeventiende eeuw is in het zuiden ghy de vorm voor de tweede persoon, zowel in de schrijf- als in de spreektaal. In het noorden wordt ghy in de schrijftaal, en jy in de spreektaal gebruikt. In noordelijke teksten kunnen de verschillende vormen echter zonder betekenisverschil naast elkaar voorkomen. In de klucht van Noozeman: Hoe vaerje Man (N vs 1), Ghy komt (N vs 4), Wat seghje vrouw (N vs 28), Al handelt ghy mijn steets (N vs 331). Hooft gebruikt in zijn klucht geen enkele maal de vorm ghy, maar de vormen je en jy. Bij inversie verschijnt ji i.p.v. ghi. Vanwege de onbeklemtoonde positie wordt dit verzwakt tot i, en de t van de werkwoordsuitgang wordt tot een d verzacht; bv. ghi hoert --> hoerdi. De verzwakking van i tot een toonloze e komt niet in het Hollands voor, maar wel in het Brabants: heede (N vs 158), seghde (N vs 373). Bij Noozeman treedt bij de Hollandse personages in rechte woordorde in de nominatief ghij op en bij inversie en zwakke betoning (-)je en soms jij. (vs 419, 424, 506). De objectsvorm van ghy is u in het Hollands en in het Brabants ou. Ook deze laatste vorm gebruikt Noozeman, namelijk als hij de Brabantse waardin aan het woord laat: 'k ick sal ou dat verleere (vs 161), het staet ou soo baisaartjes (vs 168). De objectsvorm van de vorm jij is jou. Wanneer in de tekst een scheldwoord op het persoonlijk voornaamwoord volgt, wordt niet de nominatief maar de objectsvorm gebruikt: jou fun (N vs 360), jou schent-brock (N vs 437), Jou bloet (N vs 532), Jou geel peer (H vs 311), Jou gortighe Varcke (H vs 313), Jou sletvinc (H vs 315). Omdat jy zowel voor vertrouwelijk als voor beleefd gebruik dient, en omdat u nóóit subjectsvorm is, kunnen beide vormen in eenzelfde zin voorkomen. Dit is voor de huidige lezer wat ongewoon. V.b: en dat doeje u selver aen (N vs 12), en peuren stracx met u mijn lief te voet Waer dat ghy | |
[pagina 32]
| |
wilt (N vs 84/85). Bij de vertaling in hedendaags Nederlands zetten we de vorm naar gelang de situatie, in een beleefde dan wel een vertrouwelijke vorm. In onze annotatie hebben we dit, waar nodig, gedaan. Ter aanduiding van het meervoud wordt soms lieden aan de ghy vorm toegevoegd, en lui aan de jy vorm. Alleen van de laatste vorm zien we een voorbeeld: Wat benjy luy voor volck (N vs 240). Wat betreft de derde persoon is in de zeventiende eeuw haer de meest gebruikte objectsvorm voor het meervoud: ick wod haer d'oorsaeck vragen (N vs 318). De vorm hun komt echter ook voor: Die sal hun mijn verdriet niet weynigh dan betalen (N vs 311). De onbeklemtoonde vorm se verschijnt vrijwel uitsluitend in enclise. Voorbeelden in het enkelvoud: Dat hyse onderweechs niet krijgen sal (N vs 348), ghy hebtse mijn ontroont (N vs 360), Ay noemtseme toch (H vs 340). En in het meervoud: ick laetse t'saem betien (N vs 102), brenghtse daet'lijck hier (N vs 234), Heedese niet betaelt (N vs 317). | |
Wederkerend voornaamwoordDe objectsvormen van de persoonlijke voornaamwoorden van de derde persoon, hem en haer, kunnen ook een reflexieve functie hebben. We zien dit gebruik niet bij Hooft, wel bij Noozeman: hy nimmermeer hem schuyl maeckt voor een slagh (vs 52), Gelijck de Stijfster (...) haer oock soo maeckte de vervaertheyt quijt (vs 98), als sy haer om een dagh-scheer hebben geleyt (vs 182), En die soo is, vermaeckt hem selfs wel (vs 203). Pas in de loop van de 17e eeuw heeft het voornaamwoord sich door de steun van grammatici steeds meer veld gewonnen. Dit heeft als belangrijk voordeel dat ambigue zinnen ten gevolge van het gebruik van het wederkerend voornaamwoord niet meer voorkomen. | |
Bezittelijk voornaamwoordOmdat beide auteurs het persoonlijk voornaamwoord du niet gebruiken, zien we natuurlijk ook de vorm dijn niet. Noozeman en Hooft gebruiken in Hollandse teksten alleen de vorm jou: bewaer jou kuysheyt (N vs 19), wat voor een is jou maet (N vs 244), jou list was niet besteeken (N vs 350), veecht jou traentjes of (H vs 29), jou voorhooft (H vs 46). In het geval dat het zelfstandig voornaamwoord weggelaten is, moet de w tussengevoegd worden: de jouwe (H vs 240, 434). De derde persoon meervoud heeft als vormen haer en hun: gedreeven van haer maech (N vs 315), ick sach aen hun gelaet (N vs 317). Door grammatici is wel heur aanbevolen om verschil te kunnen maken tussen | |
[pagina 33]
| |
vrouwelijk enkelvoud en meervoud. Bij Noozeman zijn wij dit éénmaal tegengekomen: ghy klaecht over heur (vs 495). | |
Aanwijzend voornaamwoordNaast dit, dat, die e.d. komt veelvuldig het pronomen sulck voor. Dit wordt meestal gevolgd door het enclitisch lidwoord (e)en. De betekenis is zo'n of het archaïsche zulk een. Voorbeelden: dat volght na sulcken daet (N vs 113), mijn valt daer sulcken swaerigheyt op de leen (N vs 321), sulcken droeven giest (H vs 2), sulcken drogen matie (H vs 110). Verder bestaat nog de vorm sulcks, in de betekenis dat. Het is zelfstandig en wordt terugwijzend gebruikt, (N vs 244, H vs 68); we zien ook de spellingvariant sulcx (H vs 301). De selve en het selve rekenen we ook tot de aanwijzende voornaamwoorden; deze worden zelfstandig gebruikt of als versterking van een reflexief gebruikt voornaamwoord: en dat doeje u selver aen (N vs 12). | |
Bijvoeglijk naamwoordIn de omgangstaal werden voor bijvoeglijke woorden geen naamvallen gebruikt en de grammatici die het gebruik ervan propageerden, waren niet eenduidig. De kluchten geven meestal de realiteit weer, dus zonder gebruik van naamvallen. Een eigenaardigheid bij Noozeman is het gebruik van een bijvoeglijk naamwoord waar wij nu een nabepaling met een voorzetsel zouden gebruiken: Oostindise reys - reis naar Oost Indië (vs 3), een Haerlemse reys - reis naar Haarlem (vs 27), een Brabants herreken - een heertje uit Brabant (vs 115). | |
WerkwoordEnkele werkwoorden hebben in de 17e eeuw een andere functie dan in de tegenwoordige standaardtaal. Het werkwoord gaan heeft behalve dat het fungeert als zelfstandig werkwoord, ook een functie als hulpwerkwoord van aspect, dat wil zeggen als een hulpwerkwoord dat een bepaald aspect van een handeling belicht. Het werkwoord gaan heeft oorspronkelijk een ingressief aspect, het drukt nl. het begin van een handeling uit. Soms is dit aspect echter zeer verzwakt, zodat het werkwoord gaan nauwelijks iets aan de betekenis van het hoofdwerkwoord toevoegt. Enkele voorbeelden: als die de koele mey om gaet deelen (N vs 100), wat sal 'k beginnen gaen (N vs 336), Siet toe datie | |
[pagina 34]
| |
mijn gien ooren aen en gaet naeye (H vs 236). Het werkwoord komen kan ook fungeren als (hulp)werkwoord van aspect, en wel een ingressief of een futuraal aspect: ...die vrouw Fortuyn op 't luckigh hooft komt schieten (N vs 144), Als Goose my dan t'huys dus beesigh komt te vinden (N vs 466). Het werkwoord doen heeft naast de zelfstandige functie, ook een functie als hulpwerkwoord van causaliteit: Dat hy my nu alleen doet na sijn komste wachten (N vs 58), ...dat doetme grootelijcks verwondre (H vs 195). De werkwoorden hebben en zijn vertonen spellingvarianten, die soms dialectgebonden zijn. Hy het is de Hollandse vorm voor hij heeft. In deze kluchten zijn wij dit slechts tweemaal bij Noozeman tegengekomen: mijn Baes die het gelijck (N vs 420), prooper het gelijck (N vs 426); bij Hooft echter komt het zeer geregeld voor: dat hy by veel verstandighe het gaen verkeere (H vs 60), hy het in huys gien licht (H vs 170), me wijf het me uyt e jaecht (H vs 262). Bij Noozeman overheerst de vorm heeft, terwijl Hooft deze slechts enkele keren gebruikt: Tot Lijntjes heeft de soch de kraen uyt al de vaten (N vs 151), ...dat hy jou dit heeft gaen verhalen (H vs 57). De vorm van de tweede persoon meervoud van het werkwoord zijn, is syt of syn. Bij gebruik van het Hollandse enkelvoudige jij/-je bij inversie wordt dezelfde werkwoordsvorm gebruikt: hoe sinje dus achterkousigh (N vs 20), zinje reet (N vs 40), waerje van mijn zijt (N vs 63), je sint mal (H vs 37) Waer sinie wijfje, waer sinje moer (H vs 208). De vormen bin en binnen zijn kenmerkend voor het Hollands, en we zien dit veel bij Hooft: jy bint (H vs 86), hoe doncker binnen de nachte (H vs 208). Een aparte groep vormen de onpersoonlijke werkwoorden. Bij deze werkwoorden treffen we het logische onderwerp aan als grammaticaal indirect object. Een voorbeeld: dunckt jou van het raetsaemste dat... (N vs 87), Mijn dunckt soo veel dat... (N vs 306), Wel wat dunckt jou (H vs 138), Maer men dunckt dat ick de loop heb (H vs 183). Het Hollands heeft bij de voltooide deelwoorden van zwakke werkwoorden een e- , terwijl het Brabants het nu in de standaardtaal gebruikelijke ge- heeft. Noozeman gebruikt echter beide vormen: eraden (N vs 18), ekalt (N vs 99), e vanghe (H vs 9), e teghe (H vs 25), getuuft (N vs 158), gewesen (N vs 164). In de zestiende en zeventiende eeuw komen regelmatig participiumconstructies voor. Deze constructie heeft de waarde van een beknopte bijzin. In onze teksten komen we in de toneelaanwijzingen een aantal conjuncte, of wel verbonden participiumconstructies tegen: GOOSE, JEURIAAN, VERKLEET SIJNDE (N tussen vss 173 en 174), GRIET IANS IN HAER DEUR STAENDE EN ROEPT MELIS (H tussen vss 125 en 126), | |
[pagina 35]
| |
GRIET IANS UYT ZYNDE, VERWONDERT WAER HY SO LANG BLIJFT, STAET INDE AFTERDEUR VANDE PLAETS EN ROEPT HEM (H tussen vss 194 en 195). | |
1.4.3.iv Syntactische opmerkingenNegatieIn de zeventiende eeuw komt zowel de dubbele als de enkele negatie voor. De dubbele ontkenning bestaat uit het ontkenningspartikel en en een ontkennend woord. In de achttiende eeuw verdwijnt de dubbele ontkenning definitief. De dubbele ontkenning: maer datje 't niet en laet (N vs 36), de maer en is soo goet niet (N vs 325), ist ien dingh dat niet en behoort (H vs 74), hy maer en durft niet (H vs 78); de enkele ontkenning: ghy moet niet huylen (N vs 46), ick kenje niet (N vs 380), maer ick wist niet dat sy het was (H vs 23), 'k hoorie niet int portael vande gangh (H vs 210). | |
Verbale hendiadysEen enkele keer troffen we een verbale hendiadys aan: hoe staeje hier soo bitterlijck en huylt? (H vs 27), of het staet en schudt en trilt (H vs 343). | |
Dubbele onderwerpenEen Antwerps kenmerk is de verdubbeling van het onderwerp. Noozeman past het systeem echter niet juist toe. Hij schrijft: 'k ick sal ou dat verleere (N vs 161), 'k ick krijch (N vs 333), waar hij 'k sal ick ou dat verleere en 'k krijch ick had moeten noteren. Ga naar voetnoot28 |
|