Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 365]
| |
Eerste bedrijf.
penta.
Dus lang onwaerdelijck versmaedt, en op het schotstGa naar voetnoot1)
Bejegent met de neck, geterght, getreên, getrotst,Ga naar voetnoot2)
Door dwang geduldich, 't leedt verkropt, met ydel pratten,Ga naar voetnoot3)
Heb jck Vinlandsche Vrouw, en Coningin der Catten:
5[regelnummer]
Oft bromt dat niet genoegh; Ick die voor Pluto stelGa naar voetnoot5)
De wetten die 't mij lust, vervoochster van den hel.Ga naar voetnoot6)
Nu schijnt de minst des volx mij over 't hooft te wassen.
Maer elx eerbiedichejt men siet met aendacht, passenGa naar voetnoot8)
(Dies wringt de spijt het hart) op het vervloeckte paer,Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Den stiefsoon haetelijck en haetelijcker snaer.Ga naar voetnoot10)
En wat jck onderwond tot baet, 't is niet bedeghen.Ga naar voetnoot11)
Dat argher is, mij self mijn konsten vielen teghen;Ga naar voetnoot12)
En stonden nae mijn hooft. Want soo mijn kaemerling,Ga naar voetnoot13)
Die van mij opgemaeckt, had toegestelt den springGa naar voetnoot14)
15[regelnummer]
Waer onder 't was gemeent mijn vijandt te beknellen
Gemart had, tot de twee gevangens aen het mellenGa naar voetnoot16)
Geraeckten door de pijn, en brachten in het licht
Hoe Baetoos staen nae 't rijck bij henliên was verdicht
Op sijn versoeck, misschien nu werden waere woorden
20[regelnummer]
Ten hals' hem wt gereckt, en jck gedreight met koorden.Ga naar voetnoot20)
| |
[pagina 366]
| |
'Tis oevler noch als 't dient. Elck van mij af sich drejt,Ga naar voetnoot21)
Gluirt over dwers, en swijght: maer dat 's genoech gesejdt.Ga naar voetnoot22)
Ick leg te laegh: en vind mij (laes!) van alle syenGa naar voetnoot23)
Verlaeten en mistrouwt. Wat sal jck dan? mij vlijen
25[regelnummer]
Tot dujcken hangends hoofts, en met gebooghe neck,Ga naar voetnoot25)
Ten ejnd jck opgejuckt een kortswijl schoon verstreckGa naar voetnoot26)Ga naar voetnoot26)
Aen d'opgeblaesenheit; neem aen, met swichten, 't drejghen,
En alle trots in danck, en alle schimp met nejghen?
't Waer best. Op dat, indien jck bij mijn' man begordtGa naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Een' wenschelijcke vrucht tot mijnen schoot wtstort,
De bloem des Adels van twee Conincklijcke strujcken
Sich setten leer' van jonx tot dienen en tot dujcken:
Oft, datmen (sterft mijn man en blijf onvruchtbaer jck)
Mij fraeye Coningin te rug nae Vinlandt schick,Ga naar voetnoot34)
35[regelnummer]
Om in een barren hoeck schier eensaem te verouwenGa naar voetnoot35)
En sonder inkoomst vanden afkoomst hof te houwen.Ga naar voetnoot36)
Neen Rijcheldin, doen jck u vree versoecken liet,
Ick had wat inden sin; maer dat en was het niet.
Ten daegh' aenstaende sal mijn' tong de vruntschap sweeren,Ga naar voetnoot39)
40[regelnummer]
Maer 't onbeëedicht hart sijn opset niet verkeeren.
Dewijle dat mij dan geen dienst te wachten staetGa naar voetnoot41)
Van 't menschelijck belejdt, en maer quae toeverlaetGa naar voetnoot42)
Hun suffe bijstandt viel slechs hangend' aen 't gelucken:
Soo sal jck al de list des hels te hulpe rucken,
45[regelnummer]
En rijden soo 't geval ten honck door weghen wis:Ga naar voetnoot45)
Oft dwinghen 't Noodlot oock, jndien 'er Noodlot is.Ga naar voetnoot46)
Daerom is 't dat jck dus in eenicheit mij pijneGa naar voetnoot47)
Wt Conincklijcke koets opstaende dees' woestijneGa naar voetnoot48)
Te soecken barrevoets, bij ontijd en bij nacht,
50[regelnummer]
Terwijl mijn grijse man lejdt vanden slaep verkracht
Door mankop in het hooft, en prevelen in d'óóren.Ga naar voetnoot51)Ga naar voetnoot51)
Self uenjer koom jck hier om uenjers raedt t'aenhóóren.Ga naar voetnoot52)
Want dit onsaelich dal dat is van aller tijdt
Den vyanden des lichts en ongoôn toegewijdt.Ga naar voetnoot54)
55[regelnummer]
Van alle kanten hier versaemelen de kollen
En voeren slordich veer met onderaerdsche pollenGa naar voetnoot56)
Bij 't schemeren der maen', als 't op een' fluistren gaet,Ga naar voetnoot57)
En ijder om een' hoeck van dese bossen slaet.Ga naar voetnoot58)
| |
[pagina 367]
| |
Hier met ontvlochten hayr, omgordt met slangekranssen,
60[regelnummer]
Men leidt verkeerde lust en ave'rechtse danssen.Ga naar voetnoot60)
Ter dachvaert komtmen hier om in 't gemeen te raên:Ga naar voetnoot61)
Een ijder heeft sijn steê daer Icker boven aenGa naar voetnoot62)
Sit rechter van 't beleedt in hoochverheve stoelen;Ga naar voetnoot63)
Neemt alle saecken op en ijdereens gevoelen:
65[regelnummer]
Maer doet nae sijnen wil. Wie dat hier wordt verdaeght
Der konstgenoten, ('t zij dat haer het Aerdrijck draecht,Ga naar voetnoot66)
Oft dat zij door de lucht van eenen geest beschreden
Gevoert wordt over berch, en dal, en groote steden)
Is 't nodich dat terstondt den daeghenden verschijn:Ga naar voetnoot69)
70[regelnummer]
Deess' handtvest' heeft de plaets, van den verbôon Juppijn.Ga naar voetnoot70)
Doch sulck' en soeck jck niet, sij sijn mij t'onervaeren,
(Het lijf beleeft geen eindt vande leerende jaeren)
Maer sulcke die besteend' haer sinnen en haer vlijt
In 't gronden van de konst, gescheiden wt der tijdt,Ga naar voetnoot74)
75[regelnummer]
Daer 't lichaem traegh den geest te luttel laet verslimmen,
Op 't oevelst afgerecht sijn bij de bleecke schimmen.Ga naar voetnoot76)
Dees', en al 's afgronds hayr sijn oock gebonden metGa naar voetnoot77)
Hier te verschijnens noot, als een' gemeene wet.
Komt voorts dan wt het rijck met neghen vloên beslooten,Ga naar voetnoot79)
80[regelnummer]
Geen uenjers wt den hoop, van onêel bloedt gesprooten,
Gelijck 't geselschap dat om nooddruft konst verhujrt,
Wiens naemen wijder niet bekent sijn als haer' bujrt;
Maer sulcke, die geen eeuw den gloor haers roems sal lessen,
En mij gelijck van staet, Vorstlijcke toveressen.
85[regelnummer]
Hecate self voor al, rijst wt het helsche graf,Ga naar voetnoot85)
Met uw' beswalckte kroon, en bleecken schepterstaf:
En ghij die levend' sworft van d'een tot d'andre stranden,
Prinsses van Colchos, en verschrickte liên en landenGa naar voetnoot88)
Met uwe wetenschap: dewelk' in moede gram
90[regelnummer]
Te trotsen oft versmaên, noyt vyandt wel bequam.Ga naar voetnoot90)
En ghij, die, met het sap van heftighe venijnen,
O dochter rijck des Sons, in wolven, leeuwen, swijnen,Ga naar voetnoot92)
Eertijds verschepte 't volck wt menschelijcke stal;Ga naar voetnoot93)
Kom inde derde plaets, en slujt het haylich tal.
proserpina.
95[regelnummer]
Hier koom jck opgeprest door 't vloecken, van beneênenGa naar voetnoot95)
Wt het swaermoedich dal, en kerker onbescheenen
Van 't helle licht der Zonn': wt den bedroefden kolckGa naar voetnoot97)
| |
[pagina 368]
| |
Alwaer mijn Pluto streng het tzaechachtighe volckGa naar voetnoot98)
Doet poplen met sijn' stem, jae braefstgewese riddren,Ga naar voetnoot99)
100[regelnummer]
Gelijck den popelboom sijn' blaedren staen en tziddren.Ga naar voetnoot100)
Wat port u, Coningin, der Catten, onbemindt,Ga naar voetnoot101)
Om mij te steuren in het drockste van 't bewindt
En moeylijckheên des rijx? die besich sit met schiften
Der sielen wt elckaêr; die wij daer nae, bij driften,Ga naar voetnoot104)
105[regelnummer]
(Alsoo tot elcke peen een óórd besonder is)Ga naar voetnoot105)
Afvaerden, ijder hóóp nae sijn verdoemenis.Ga naar voetnoot106)
penta.
Waer blijft Medea?
medea.
Siet mij hier. Ick, die te swichten
Voor hel nocht hemel plach, gehoorsaem nu uw dichten:Ga naar voetnoot108)
En stel mij aen het recht der plaetsen onderdaen.Ga naar voetnoot109)
110[regelnummer]
De hemel is 't alleen die sonder wet kan staen.
Maer d'ysselijke vrees, het ongenaedich dwingen,
De peenen overwreedt hanthaeven onse dingen
En al den staet der hel. Hier om een ijder pastGa naar voetnoot113)
Te doen het geen dat wordt van hoogher handt belast.
penta.
115[regelnummer]
En Circe'?
circe.
Hier ben ick die verleyende de vreemden
Aen mijne kust versejlt, door buitenweeghsche beemdenGa naar voetnoot116)
Nae mijn gemarmort hof vervult met schat en pracht,Ga naar voetnoot117)
Gedujrich met mijn sang deed galmen over nacht
De wouden droef van groen, en schittren door het blaeckenGa naar voetnoot119)
120[regelnummer]
Der toortsen soet van reuck van onder gulde daecken.
Indien oyt yemand mocht ter wereld munten wt
In kennisse der cracht van droggen en van crujdt,Ga naar voetnoot122)
Van wortelen, van saet, van waetren, gommen, sappen;
En die te mengen naer hun' aerdt en eyghenschappen
125[regelnummer]
Met steenen en met stof, met woorden en met schrift,Ga naar voetnoot125)
Met smettend slangebloedt van allerley vergift;
Ick ben 't. Daerom, is 't dat u yemand mach gebreeckenGa naar voetnoot127)
In wolf oft beyremujl, oft borstligh swoort te steecken,Ga naar voetnoot128)
Soo luistert nae mijn raedt, en andre gaet voorbij.
| |
[pagina 369]
| |
penta.
130[regelnummer]
Helaes! 't Geluck en is soo dartel niet met mij
Dat het mij beuren laet om kortswijl wraeck te pleghen.Ga naar voetnoot131)
Maer hebbend' al den hoop van mijn' gemeente tegen
Met stiefsoon ende snaer, ist daer gecomen toe,
Dat, als jck mij maer wreeck, jck kreun's mij wejnich hoe.Ga naar voetnoot134)
135[regelnummer]
Soo kiesch een honger niet en heeft mijn haet onmenschlijck.Ga naar voetnoot135)
Dan alle middel, die maer wis is, is mij wenschlijck,Ga naar voetnoot136)
Om te verdelghen 't paer, dat op mijn' eere gaet,Ga naar voetnoot137)
En draeyboomt mij den wech nae moghenheit en staet.Ga naar voetnoot138)
medea.
Hist op des ouwden mans gemoed om hun te hindren.Ga naar voetnoot139)
penta.
140[regelnummer]
De vaeder is verdwaest, en siet geen leedt aen kindren.
proserpina.
Het yser en geweldt uw' vijand help 'er ujt.Ga naar voetnoot141)
penta.
Maer ope vyandschap de poort voor schaede slujt.Ga naar voetnoot142)
circe.
Sij slaet haer' meester, en schikt wederzij ter weere.Ga naar voetnoot143)
medea.
't Verraed is trouwer, dat en dient maer eenen heere.
proserpina.
145[regelnummer]
Men leg te wercke dan de laeghen en de list.
penta.
't Is al geschiedt maer al te schendelijck gemist.
circe.
Soo sal uw vyandt dan gewaerschouwt sich wel hoeden.
| |
[pagina 370]
| |
penta.
Ick vind mij om end' om beset met quaedt vermoeden.Ga naar voetnoot148)
medea.
Geveinsde vriendschap voeghe' uw' bittren haet een' slagh.Ga naar voetnoot149)
penta.
150[regelnummer]
Dit brouw jck: en heb dies doen handlen van verdragh.Ga naar voetnoot150)
proserpina.
't Wantrouwen eens verweckt is swaer in slaep te wieghen.
circe.
Wie ist, dien vleyerij en eeden niet bedrieghen?
medea.
Soo die noch niet bestaen, set hen schenkaedje bij.Ga naar voetnoot153)
proserpina.
In volle rusting treedt dus de verraederij.Ga naar voetnoot154)
penta.
155[regelnummer]
Ick sie 't. De wegh is goed om in 't geloof te raecken.Ga naar voetnoot155)
Maer om mij voort dit paer behendigh quijt te maecken,Ga naar voetnoot156)
Met Hes hun' jonghen soon, alsoo dat, voor noch nae,
(Hier wacht jck uwen raedt) mij sulk een aenslagh schae.
proserpina.
Ghij wist, Medea, met verbloemde valscheids treecken
160[regelnummer]
U op uw' vyandt door sijn' eighen handt te wreken.
Soo hielpen Pelias sijn' dochters in het graf,Ga naar voetnoot161)
Die haere deeghlijckheidt wt liefd den moortsteeck gaf
Op ydel toeverlaet van 't deisen sijner jaeren.Ga naar voetnoot162)
| |
[pagina 371]
| |
circe.
In schijn van pajs, en als begaen om danck te baeren,Ga naar voetnoot164)
165[regelnummer]
Gingt ghij den Coning van Corinthen randen aen,Ga naar voetnoot165)
En 's Coninx dochter, soo sij soud te trouwen gaen:
En op een ooghenblick hebt haer bekoort door gaeven
Gedoodt, gebrandt, en met den val van 't slot begraeven.
penta.
Dat is, tot daer toe, schóón. Maer, wie 't gedaen hadt, bleeck.
medea.
170[regelnummer]
En soud het niet? dat is mijn wit wanneer jck wreeck.Ga naar voetnoot170)
Dat 's 's harten leckernij. Geen ding en maeckt mij blijder
Als dat, tot spijt en schae mijns vyands, leer' een ijder,Ga naar voetnoot172)
Wie dat Medea zij. Doch soo met u de stondGa naar voetnoot173)
En de gelegenheidt vereischen sulcken vond
175[regelnummer]
Van schelmerij, om uw wraeckgiericheidt te koelen,
Dat wel uw vyand magh, van waer 't hem comt gevoelen;
Maer vorder niet en blijck uw onbewijsbre schuldt:
Soo luistert toe. Wt mij een treck ghij leeren sult
Van helsche schallickheit soo boos als noyt versierdenGa naar voetnoot179)
180[regelnummer]
Die in een levend lijf den vorst des afgronds vierden.
Maer sint mijn strenge geest 't belemmerende kleedtGa naar voetnoot181)
Der aerdsche leden lomp wtschuddende versmeet,
En jck noch stadich, om mijn lust ter konst te slissen,Ga naar voetnoot183)
Omwroet al wat'er is van de gehaymenissen
185[regelnummer]
Der wonderbaere leer'; is van mij oock doorsnuft
De onderwindalgeest, en 't werckelijck vernuftGa naar voetnoot186)
Van hem wiens lever door den graeghen gier verslonden,
Stof levert tot zijn' pijn, en aenheelt tot zijn' wonden;
Prometheus seg jck. Dees heeft mij geleert een vuyr
190[regelnummer]
Soo te berejden, dat het in een kleedt, ter wr
Toe die men 't stellen wil, onsichbaer sich verberghe:
Dan blaeck', en slae door vleesch en been tot in den merghe
Op eenen oghenblick. Stelt ghy schenckaedjen toeGa naar voetnoot193)
Voortreffelijck in 't oogh. En, daermen 't minst vermoe,
195[regelnummer]
Laet sitten dese pest behendelijck gedoocken.
Voorts om u bujten's scheuts en t'houden onbesproken,Ga naar voetnoot196)
Dus sult ghij 't leggen aen. Soo ras als het verdragh
Geraemt magh wesen, doe versoecken sekren daghGa naar voetnoot198)
| |
[pagina 372]
| |
Om t selve voor 't altaer te vestighen met eeden.
200[regelnummer]
Dan past met eenen vloeck uw' vyandt voor te treden,Ga naar voetnoot200)
Vrij roepend' op uw hooft helsch vujr en hemelsch aen,
Indien ghij valschlijck swoert. Het selve sij gedaen
Van uwe haeters oock: opdat sij nae verslaeghenGa naar voetnoot203)
Van d'onversienen brandt, verraeders naeme draeghen,
205[regelnummer]
Als door der goden wraeck op valscheidt achterhaelt.Ga naar voetnoot205)
penta.
Geen wegh soo duister, o Medea, daer ghij dwaelt.
De dagh is al gestelt. Soo ras de blancke morghen
Versteurt het rijck der rust, en oprecht 't rijck der sorghen,
Is het bestemt te gaen met onderlingen mondt,Ga naar voetnoot209)
210[regelnummer]
In 't aengesicht der Goôn, becrachtighen 't verbondt
Der nieuwe vrundschap. Nu schort mij alleen te leeren
'T berejden van het vujr: en gaeven te stofferen
Aenminnigh, en van schijn soo schoon dat d'achterdoght
Mijns vyands daer door in bekooring werd gebroght.
proserpina.
215[regelnummer]
De giften staen u licht, daer aen en sal 't niet letten.Ga naar voetnoot215)
circe.
Maer 't is Medea' uw beurt de const haer bij te setten.
Dus de verborgentheên ontslujt, en ons bedjedtGa naar voetnoot217)
Te recht van als.
medea.
Die saeck is soo geringe niet:
Nocht mij hier bij der handt voorsien haer toebehooren.Ga naar voetnoot219)
220[regelnummer]
De grootste Raserij in haer geterghden tooren,Ga naar voetnoot220)
Wanneer sij wraeck, en moordt, en woede wreethejt brultGa naar voetnoot221)
De blicken openspalckt, de lippen ommekrult,
Soo doet met knarssen 't vujr zij wt haer' tanden springen.Ga naar voetnoot223)
Sorghvuldigh queecktmen dat in doecken die 't ontfingen;Ga naar voetnoot224)
225[regelnummer]
In doecken eens gebrandt, en tonder van het kleedtGa naar voetnoot225)
Besmet met Hydraes gift; waer mee dat ghij verdeedtGa naar voetnoot226)
O Dejanira' uw man. Noch moetmen hebben voncken
Wt Sisyphs keyselsteen met Plutoos staf gecloncken:Ga naar voetnoot228)
| |
[pagina 373]
| |
En wt Cocyt geruckt steenkallek ongeslist:Ga naar voetnoot229)
230[regelnummer]
En swaevel wt het diepst des jammerpoels gevist:Ga naar voetnoot230)
En van Megeraes toorts in Styx gedoofde koolen:Ga naar voetnoot231)
Al vyer dat veinsen kan en houden sich verhoolen.
Dit moetmen roeren, en vermengen op sijn maet;
En lerpen met een' windt die snel en scherrep slaet;Ga naar voetnoot234)
235[regelnummer]
En jaeghen vlam door vlam, tot dat sij t'saemen heelen,Ga naar voetnoot235)
Door tochtigh swoeghen van kortaemde slangekeelen.Ga naar voetnoot236)
In voorraedt heb jck dit vergaedert al bij een.Ga naar voetnoot237)
Dus laet het op mij staen: 't en schort maer aen 't bereên.Ga naar voetnoot238)
Eer dat de Sonne komt het middaghpunt te naecken,
240[regelnummer]
Sal jck 't u schicken toe, door eenen mijner draecken.Ga naar voetnoot240)
Maer op wat wre wilt ghij dat sich 't vujr verbree?
penta.
De Koning is gesint den ingang van de vreêGa naar voetnoot242)
Te vieren met bancket: om door het heughlijck woelenGa naar voetnoot243)
Het overschot des haets wt de gemoên te spoelen
245[regelnummer]
Nae gissing die hy maeckt. Beginnen sal die feestGa naar voetnoot245)
Wanneer soo dat de Son aen 't daelen sij geweestGa naar voetnoot246)
Vier wren over drjen. Dus dunckt mij niet te wachten.
Met het ontspringen van het vujrwerck over achten.Ga naar voetnoot248)
En soo 't ons dan geluckt, te lichter sal geschiên
250[regelnummer]
Dat het werd voor een straf der goden aengesien:Ga naar voetnoot250)
Om tegens hunne faem al 's werelds haet te stercken.Ga naar voetnoot251)
medea.
Dat neemt ghij wel. Ick sal dan op acht wren wercken.Ga naar voetnoot252)
proserpina.
Sijt ghij voldaen?
penta.
Ick ben 't.
circe.
'T is tijdt dan ons t'ontslaen.
medea.
Soo trecken wij ons' weeghs te saem.
penta.
Ick laet u gaen.
| |
[pagina 374]
| |
rey van joffren.
255[regelnummer]
Ten laesten heeft het edel hóf
Der brave Katten hoogh van lóf
Geset sijn' moed verbolghen neêr.Ga naar voetnoot257)
De vaeder siet den soon niet meerGa naar voetnoot258)
Met achterdochtighe' óóghen door.
260[regelnummer]
De soon en ducht niet langer voor
Des vaeders driegende' ongenae.Ga naar voetnoot261)
'T is tijdt eens dat de neve gaeGa naar voetnoot262)
En smeeckend grootvaêrs sorghen red.Ga naar voetnoot263)
Help goôn! wat brengt het tweede bed
265[regelnummer]
Al onrusts en al scheurings in,
Daer een voortreflijck hujsgesin
Sich vlijen moet als onderdaen
Van heerscheit nieuw? Gemeenlijck staenGa naar voetnoot268)Ga naar voetnoot268)
Den kindren oock goê stiefmoêrs dujr.
270[regelnummer]
Maer als zij, met een grimmend vujr,
Door forssen nijd aen 't woên gebracht
Ontsteken op haers mans geslacht:Ga naar voetnoot272)
Wen Leeuw oft Tyger leedt geschiedtGa naar voetnoot273)
En sijn sij soo verbolghen niet.Ga naar voetnoot274)
275[regelnummer]
Dus quam ten hove' aen tween gesplist,Ga naar voetnoot275)
In swang te gaen de swaere twist,
Die ijder zijde kiesen dee:Ga naar voetnoot277)
En afkeer nemen van de vree
De best' en de gemeene liên.
280[regelnummer]
De moeders gosten om te sien,Ga naar voetnoot280)
Met deernis en verslegenheidt,
Naer 't wit van haer' genegenheidt.Ga naar voetnoot282)
Een ijder sagh nu coomen aen
Inlandschen crijgh bron aller quaên:Ga naar voetnoot284)
285[regelnummer]
Bujr tegen buir; bloedt tegen bloedt:
Verraedt, verrassing, arremoedt,Ga naar voetnoot286)
Smaed, ballingschap, aen allen oordt
Verwoesting, vangenis, en moordt.
Wat souden menigh wees en weeûw
290[regelnummer]
O goôn! bedroeven onsen eeuw,Ga naar voetnoot290)
Hing over 't menschlijck saet onvroedtGa naar voetnoot291)
Uw hart niet bet, als 't eighen doet?
Ons levens tijdt spoejt haeren baen,Ga naar voetnoot293)
En suckelt t'geenen herbergh aen.Ga naar voetnoot294)
| |
[pagina 375]
| |
295[regelnummer]
Sij, die wel breedt zich open doetGa naar voetnoot295)
Wanneermen haer siet in 't gemoet,
Is alsmen haer van achtren siet
Een stip, een ooghenblick, een niet.
Noch pijntmen sich (o blinde keur!)Ga naar voetnoot329)
300[regelnummer]
En 't moet'er af dat het ons beur,Ga naar voetnoot300)
In plaets van soete' aenminnicheidt,
Te soecken, met scherpsinnicheidt,
Tot eyghen quelling 's anders quaedt.
Men voert met staetigh opset haet.Ga naar voetnoot304)
305[regelnummer]
'T lust, om sijn vyand eens te slaen,
Met onlust staegh geplaeght te gaen.
O dwaesheidt, segt mij doch, wanneer
Ist in een wrijtend hart moey weêr?Ga naar voetnoot308)
De geest bewerpende' anders crujsGa naar voetnoot309)
310[regelnummer]
Vol donders is, vol haeghelbujs.
Zijn stormen sonder poosen sijn.
Zijn nevels breeckt geen sonneschijn.
Noch korten wij, met sulck verdriet,Ga naar voetnoot313)
Dees stip, dit ooghenblick dit niet.
315[regelnummer]
Gaet heen, en vrij uw wreecklust boet
Met stoopen van vergooten bloedt:Ga naar voetnoot316)
Indien geen sang uw ooren vlejt
Soo zeer als klaght en jammerheidt:
Indien uw neus den amber rijck
320[regelnummer]
Verfoejt bij reuck van vyands lijck:
Indien uw' ooghen steeckt de walghGa naar voetnoot321)
Van als behalven rad en galgh;
En nemmermeer uw aêr en swelt,Ga naar voetnoot323)
Als daermen stroopt 't gedoste veldtGa naar voetnoot324)
325[regelnummer]
Wen 't in sijn volle rijckdoom staet;
En met hoefijsers maelt het saet:
Oft daermen vossen t'saemen bindt:Ga naar voetnoot327)
Oft, met een stoockert van een windt,Ga naar voetnoot328)
De vlammen door het kooren ‘jaeght;
330[regelnummer]
Dat, als ghij 't van een' tooren ‘saeght,
Verdroncken in een zee van brandt
Soud leggen al het platte landt;
Soo brujst het vujr 'er door, en stroomt
Ten laesten over 't hoogh geboomt:
335[regelnummer]
En wejdt, met eenen veegh, temaelGa naar voetnoot335)
'T gewest van dorp en daecken kael.
Hebt in dees' helscheidt uw vermaeck:
Maer vroegh oft laet wacht wederwraeck.
| |
[pagina 376]
| |
Oft nu fortuin de waepens nemt
340[regelnummer]
Partijdigh in uw eedt: 't is vremdtGa naar voetnoot340)
Soo eerloos als zij overloopt;
En licht uw eighen benden sloopt:
En doet u suchten nae de soen.Ga naar voetnoot343)
De leeuw die krijght de mujs van doen.Ga naar voetnoot344)
345[regelnummer]
Wat schepsel heeft soo cleen gewaldt,Ga naar voetnoot345)
Dien quaedt doen groote moejte valt,
Wanneer 't gesteken is van spijt?Ga naar voetnoot347)
Een worrem neemt tot sijn ontbijtGa naar voetnoot348)
Het harte van een groot Tyran.
350[regelnummer]
Een Spaensche vliegh vermoordt een man.
Swight yder nu voor uw geslacht,
'T word eens verneert en wtgelacht.
En maghmen dan sijn haet verhitGa naar voetnoot353)
Wel laeten niet, van lidt tot lidt,
355[regelnummer]
Als heerlijck goedt ten errefdeel?
Oft houden een' gehuirde keel,
Die staegh uw leedt ophaelend gaep;
En steur der wrevelheidt haer slaep,
Soo ras maer als zij óóghe luickt?
360[regelnummer]
Ick prijs den vorst die zeeghe bruickt
Tot noodweer; en met sulcke maet,
Dat hij bij vyandt danck begaet:Ga naar voetnoot362)
Die alle toegedreven lejdt,Ga naar voetnoot363)
En trots, en wederwaerdichejdt,Ga naar voetnoot364)
365[regelnummer]
Kan rustigh stellen aen een' zij,
Ter liefde van sijn' burgherij.
Met eenen Prins soo wel geleertGa naar voetnoot367)
Heeft nu de hemel ons vereert:
En 't hart van onse Coningin
370[regelnummer]
Bestort met vredelijcker sin.
Ach! moeder, sonder 't hart, genaemtGa naar voetnoot371)
Te wesen, sich te leelijck schaemt.Ga naar voetnoot372)
Maer wie zich quijt in stiefmoêrs staet,Ga naar voetnoot373)
En niemand onvernoeght en laet,
375[regelnummer]
Met eenen set zij opwaerts streeft,
Tot lof, die wenigh weergaes heeft.
'k Weet nauw, die hayrcracht lejden ‘wejds,Ga naar voetnoot377)
Oft z'hoeven meer beschejdenheids.
|
|