Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendVijfde deel.
ostrobas. artabanus.
ostrobas.
1490[regelnummer]
Artabanus, siet hier uw Prins soo braef vernaemt,Ga naar voetnoot1490)
Maer, hey, geweest! met wien ghij hier in Persen quaemt,
Wien, doen hij leefde, ghij getrouw plaecht aen te cleven,
En nu versuimt sijn wraeck te nemen nae sijn leven.
Artabanus siet hier uw Prins soo braef wel eer
1495[regelnummer]
Vernaemt, wiens hoge roem nu leyt gevelt ter neer,
Gevelt, niet van een Prins, ay spijt! (en cundij slapen?)
Maer van een harder slecht vervalscht in Prinssen waepen,
Hey laster! hey! flux rijst Artabanus, en boetGa naar voetnoot1498)
Mijn wraeckrasenden dorst, ten minsten, met sijn bloedt.Ga naar voetnoot1499)
artabanus.
1500[regelnummer]
Wapen! Ich volch mijn Prins, 't gebodt dat ghij verclaerde,Ga naar voetnoot1500)
Ick volgh, mijn Prins, jck volgh, al waer 't tot inder aerde.
Ghij sijt vertrocken, maer inwendich jck aenschouw
Uw beeldt, en vast geprent in mijn gedachten houw
U hayr tsamen gegroeyt met bloedt, u bleeckgeschonden
1505[regelnummer]
Trony, u cranck gesicht, en u gapende wonden.Ga naar voetnoot1505)
Hey wapen! wapen hey! mijn Prinsse roept om wraeck.
Flux op Artabanus verhaelt terstondt de saeck
Aen u geselschap, en ontsteeckt haer met uw woorden,
Om op gelegen plaets den moorder te vermoorden.
| |
[pagina 200]
| |
aant.daifilo.
1510[regelnummer]
Lang over middernacht jck 't al te wesen gis,
Het licht dwerrelt gemengt onder de duisternis,
Den blonden dageraet met haer blosende kaeken,
En d'wr dat mijn Godin mijn coomst verwacht, genaeken.
Want, doen jcks' op het landt gebracht had, liet jck haer
1515[regelnummer]
In het geselschap van mijn trouwe suster daer,
En soo de corte tijt ons haestich dwong te scheyden,Ga naar voetnoot1516)
Besloten wij, dat sij mijn weercoomst souw verbeyden,
Eer dat de tweede Son souw aen den hemel staen.
Siet hier den naesten wech dit dient mij in te slaen.
granida.
1520[regelnummer]
Vaert wel scepters, vaert wel, vaert wel verheven thróónen,
Verheven soo, dat mij van uwe steylheit ijst,
Vaert wel dwingend gewaedt, en al te swaere cróónen,Ga naar voetnoot1522)
Afgoden die met windt uw ijdle dienaers spijst.
Uw ijdle dienaers ghij duisenderleye noot ‘breyt,Ga naar voetnoot1524)
1525[regelnummer]
Door uw beloften loos die ghij soo qualijck houdt,Ga naar voetnoot1525)
Want sij, besietment wel, vercleenen inde grootheit,Ga naar voetnoot1526)
Slaven in d'heerschappij, verarmen in het goudt.
Een laege' en diepe rust mij beter mach verquickenGa naar voetnoot1527)
Die mij te saemen smelt met een lief ander-jck;
1530[regelnummer]
Ick laet u warrich hof, en kies voor soo veel stricken,Ga naar voetnoot1530)
Een al veel strenger, maer och hoe veel soeter strick!Ga naar voetnoot1531)
Bedauwde bloemkens versch, en ghij bloosende róósen
Die uwen mantel groen nu effen open doet,
Welcoom, en danck dat ghij verquickt mijn amelóósen,
1535[regelnummer]
En afgepijnden geest met uwen aesem soet.Ga naar voetnoot1535)
Nu biggelt op het gras, en cruidtjens onbetreden,
Mijn laeuwe traentjens die den dauw soo wel gelijckt;
Traentjens niet meer van smart, niet meer van bitterheden,
Maer van een teêr gemoedt, dat schier van vreucht beswijckt.
1540[regelnummer]
O boomen schaduw-mildt, ootmoedelijck laet daelen
Uw nijgend hooft als ghij 't eerwaerdich aenschijn siet,
Leydstar en Morgenstar met weerlichtende straelen,Ga naar voetnoot1542)
Indien mijn blijschap slaept, waerom weckt ghij hem niet?Ga naar voetnoot1543)
| |
[pagina 201]
| |
Vrolijcke vogeltjens, die nu 't begint te daegen,
1545[regelnummer]
Met wtgelaeten sang het stille woudt ontrust,
Ghij nachtegael voor heen, vlied wt de bootschap draegen,Ga naar voetnoot1546)
Dat hij sich haest, jck wacht alhier mijn lieve lust.
daifilo. granida.
daifilo.
Ach! om mijn vliegend hart snellijcker te doen spoeyen,
Hoeftmen geen vogeltjens noch nieuwe boôn te moeyen,Ga naar voetnoot1549)
1550[regelnummer]
De liefde port dat staech, en drijft tot sijn Godin
Mijn eerwaerdige vrouw.
granida.
Uw dienstmaecht, uw slavin,
Die 't nemmermeer aen u te slaven sal verdrieten,Ga naar voetnoot1552)
Die om uw minste dienst haer leven souw vergieten,Ga naar voetnoot1553)
Handelt en leeft met mij naer uw sin, hoe ghij doet,
1555[regelnummer]
Vercoopt mij, doodt me', ick wilt.Ga naar voetnoot1555)
daifilo.
Mijn vrouw, en al mijn goedt.
Hoe onlangs noch soud' ick niet hebben darven dencken
De vreuchd die 't u belieft genadelijck te schencken
Aen die s' onwaerdich was, die niet en had verdient
Uw dienst, jck swijge' uw jonst.Ga naar voetnoot1559)
granida.
Ayme, mijn groote vriendt,
1560[regelnummer]
D'onwaerdeerlijcke prijs, en wtgenomen crachtenGa naar voetnoot1560)
Van uwe deuchden deên, dat noyt wt mijn gedachtenGa naar voetnoot1561)
O Daifilo' u gedaent van siel en lichaem ging,
Tsint jck door 's hemels jonst daer kennis af ontfing.
Het sal voor uw waerdij altijt te luttel vallen,
1565[regelnummer]
Wat jck u geven can.Ga naar voetnoot1565)
daifilo.
En jck u niet met allen,
Al 't mijn van recht, en reên u toegeeygent wert.
Ach mijn Godinne' hoe vol is van u al mijn hart!
granida.
Mijns hartsen bloedt.Ga naar voetnoot1568)Ga naar voetnoot1568)
| |
[pagina 202]
| |
daifilo.
Mijn Son die boven d'ander claer ‘is,
Ick houd' u in mijn arm, en twijfel oft het waer ‘is.
1570[regelnummer]
Mijn siel is soo beroert, (ayme!) dat jck daer van
De grondelose vreuchd niet vol genieten can.
Ick en gelove nauw mijn staet dus hooch geresen,Ga naar voetnoot1572)
En denck vast of jck wel Daifilo niet sou wesen.Ga naar voetnoot1573)
artabanus. granida. daifilo.
artabanus.
Nu toe gesellen, maer dat ghij niet dootlijck crencktGa naar voetnoot1574)
1575[regelnummer]
Den valschen moordenaer, die noch op boelen denckt;Ga naar voetnoot1575)
Val aen gelijck, en crijcht hem levendich in handen.
Ghij sijt gevangen. Stae. knoopt hem in vaste banden.
granida.
Ach, ach!Ga naar voetnoot1578)
daifilo.
Hoe nu toe? wat wort'er vereyscht op mij?
artabanus.
Het leven.
granida.
'T leven? och! dat het geen onrecht zij,
1580[regelnummer]
Draecht beter kennis van uw vyandt, eer gh'u verderGa naar voetnoot1580)
Vergrijpt.
artabanus.
Kennis genoech, het is de valschen harder,
De moorder van den Prins der Parthen wijt-vermaerdt.
daifilo.
Verwinner.
granida.
De tyran was sulken straffe waerdt.
daifilo.
Wie eischt mijn leven? dat hij coom alleen en maeck ‘strijdt.
| |
[pagina 203]
| |
artabanus.
1585[regelnummer]
Dats Ostrobas, wiens bloedt, en bleecke schim om wraeck ‘krijt.
Wij sullen, hem voldoende', u offren aen sijn graf.Ga naar voetnoot1586)
granida.
Laet hem, hij heeft geen schult, en keert op mij de straf.
Siet hier Granid', om wien den Prinsse leyt verslaeghen,
Dees Godt heeft mij geschaeckt, en willich wech gedraeghen.
1590[regelnummer]
Verschoont hem, woedt op mij den oorspronck van het quaet.
artabanus.
Granida? jae Granida'. O wonderlijck verraet!
Wij sullen (wilt haer oock met banden vast belaeden)
De Princelijcke siel met beyder bloedt versaeden.
daifilo.
Daifilo wat ghij siet, Granida lijdt, sij lijdt,
1595[regelnummer]
En staet het aen een coordt dat ghij haer niet bevrijdt?Ga naar voetnoot1595)
Dats stucken. Goden nu, nu crachten, nu cloeckmoedicheit,Ga naar voetnoot1596)
Nu arbey al wat mach.Ga naar voetnoot1597)
granida.
Och 't is vergeefsche woedicheit!
artaranus.
Gef hem maer, gef hem maer, doot beter als ontvloôn.Ga naar voetnoot1598)
granida.
Och laet mij voorgaen!
tisiphernes. artabanus. daifilo. granida.
tisiphernes.
Houdt, houdt op wert u geboôn,
1600[regelnummer]
Houdt op, houdt op 't gecrijs, vechters, en scheydt u drangen.Ga naar voetnoot1600)
artabanus.
Vlienwe sij sijn ontset, vlienwe.
tisiphernes.
Ghij sijt gevangen.
Artabanus met wien ist dat ghij twistich sijt?
Sijdt ghij hier Daifilo? hebdij alleen den strijdt
Tegen soo veel?
| |
[pagina 204]
| |
artabanus.
Verstaet, Prinsse de valsche treken,
1605[regelnummer]
En wilt u ongelijck nevens het onse wreken.
tisiphernes.
Hoe dat?
daifilo.
Ach ramp op ramp! wt d'een in d'ander last!
granida.
Och 't scheen ontset, maer las!Ga naar voetnoot1607)
daifilo.
Een meerder vyandt wast.
granida.
Ach hard Gelux besluit!
artabanus.
Prinsse ghij sijt bedroghen,
Siet hier Granida', en al des voesters reden loghen.
1610[regelnummer]
Siet hier den valschen Godt van wien sij is geschaeckt,
En trouwheit daer ghij soo veel wercks af hebt gemaeckt.Ga naar voetnoot1611)
Sij kiest een boer voor u, tot haer en uw verminderen,Ga naar voetnoot1612)
Een boer den adel hoont, en schaeckt der Prinssen kinderen.
Ick quam om Ostrobas te wreecken, wreeckt ghij nu,
1615[regelnummer]
Op beyde, beyder leet van onsen Prins en u.
tisiphernes.
Wats dit?
daifilo.
Ach wilt u leet op mijn alleen vergelden!
granida.
Sijn trouw is onbevleckt, hem canmen niet beschelden;Ga naar voetnoot1617)
Maer u op mij verhaelt, en coelt uw grammen moedt,
Met wraecke, niet van t quaet dat u Granida doet,
1620[regelnummer]
Maer van het welck, op dat de doodt haer 't ooch souw luicken,
Den Goden 't heeft belieft tot oorsaeck haer te bruicken.
| |
[pagina 205]
| |
tisiphernes.
O Liefde! O vreemt beloop! Daifilo segt mij hoe
De dingen wonderlijck dus sijn gecomen toe;
Mijn geest en can 't beleyt noch het vervolch niet vaten.Ga naar voetnoot1624)
daifilo.
1625[regelnummer]
Mijn heer, den laesten nacht, passeerd' jck bijder straten
Onder de venster van mijn vrouw, gelijck ghij weet,
Dat ver van haer te sijn mij was het meeste leedt,
En om haer bij sijn, jck ten hove was gecomen,Ga naar voetnoot1628)
En om haer dienst, van u jck hadde dienst genoomen:
1630[regelnummer]
Mijn Vrouwe stondt voor 't glas, en soo sij mij sach gaen,Ga naar voetnoot1630)
Sondt sij haer voester af, om mij te roepen aen.
Mijn Vrouw vernederde' haer, en quam mij selve vraeghen,
Wat oorsaeck inder nacht mij daer ontrent mocht jaeghen;
Gevraeght, heb jck ontdeckt van mijn gemoedt den grondt,
1635[regelnummer]
Waerop, o mijn Godin, ghij blijcken liet terstondt
De jonst, die ghij mij droecht, door dien ghij van te veuren
De róóck van mijne vlam wel hadt cunnen bespeuren.
Te laten, boodse mij haer conincklijcke staet,Ga naar voetnoot1638)
Om met mij naer het landt te trecken op ter daet;Ga naar voetnoot1639)
1640[regelnummer]
Onwaerdich kend' jck's mij, en hiel de swaricheden
Van sulck bestaen, haer voor: maer haer gegronde reden
Vertoochden mij haer Liefd', en dat sij bet met mijnGa naar voetnoot1642)
Soo cleenen staet, als met een Prins vernoecht souw sijn.
Den hemel zij getuigh van 't geen dat ick oorkonde,Ga naar voetnoot1644)
1645[regelnummer]
Dat jck, tot die tijdt toe, Granid' aen niemandt jonde,
Als u, mijn heer, want mijn gedacht dus hóóch niet steegh.
Maer, doen jck onderrecht van haer, 't gevoelen creech
Dat dit haer best sou sijn, bestond jck het ten lesten,
(De Goden wetent) meer om haer, als mijnen besten.
1650[regelnummer]
Maer, ach verblende mensch, hoe luttel kundij sien
Of uwe wijste raedt tot schaed' of voordeel dien!Ga naar voetnoot1651)
granida.
Prinsse dus ist mijn schult, straft mij 't wert u gebeden.Ga naar voetnoot1652)
daifilo.
Neen eedel Prins, maer sijdt met mijn alleen te vreden.
tisiphernes.
O wonderlijck beloop! o raedt der Goden rijck!Ga naar voetnoot1654)
1655[regelnummer]
O Liefde gansch volmaeckt, en sonder sijns gelijck!
Om haer getrouwe Lief een groote Coninginne
Verwisselt haeren staet, en wort een harderinne.
| |
[pagina 206]
| |
Een harder weigert, om sijn Lief te laten niet,
Een prinsselijcke staet diemen hem annebiedt.
1660[regelnummer]
'T geen om elckanders wil ghij sijt t'ontbeeren vaerdich,Ga naar voetnoot1660)
Bet met elckander ghij sijt te besitten waerdich.
'T is recht dat ghij geniet, Daifilo, dat ghij wont,Ga naar voetnoot1662)
En ghij Granida' uw lief die ghij de waerdste vondt.
Den hemel u vereent, den hemel deed bereyden
1665[regelnummer]
Den wech tot u geluck. Neen, ick en sal niet scheyden
Het echste paer dat oyt ter werelt is gesien.Ga naar voetnoot1666)
Gelieven sijt getroost, u sal geen leet geschien.Ga naar voetnoot1667)
Prinssesse rijst, en ghij Daifilo van der aerden.
granida.
Ach eedele gemoedt!
daifilo.
Ach heusheit hooch van waerden!
granida.
1670[regelnummer]
Ach onverwachte troost! recht Prinslijck, eedel bloedt,
Wie sal u dese deucht loonen, als uw gemoedt?Ga naar voetnoot1671)
Dat sal u lof en loon nae Deuchts waerdije geven.
tisiphernes.
Dits niet genoech, dat jck u hier behoude 't leven,
Maer jck begeere dat de Coning selfs volvoerGa naar voetnoot1674)
1675[regelnummer]
U lieden huwelijck, naedien 't den hemel swoer.Ga naar voetnoot1675)
En op dat hij daer toe sich lichtelijker leyde,Ga naar voetnoot1676)
Soo schenck jck u noch eens den staet die ghij ontseyde.Ga naar voetnoot1677)
Ick weet jck sal van hem verwerven ulie vree,
En dat hij u verhef tot swaegher in mijn stee.Ga naar voetnoot1679)
1680[regelnummer]
Mijn vollick wilt voor heen u gang nae 't hof versnellen,Ga naar voetnoot1680)
En aen den Coning al dit vreemt beloop vertellen,
En mijn begeerte mee; want valt het mij niet swaer,
Ick acht het min voor hem sal sijn een droeve maer;
Dat mijn gemoedt beweecht sal sijn gemoedt beweghen.
1685[regelnummer]
Wij volgen sachtelijck.
granida.
Ach groote troost! vercreghen
Op 't aldertroosteloost! Lof Prince die 't dus veucht.Ga naar voetnoot1686)
| |
[pagina 207]
| |
aant.tisiphernes.
Het lust mij dus te doen.
daifilo.
Mijn heer, u lust de deucht.
Maer al verheft ghij mij boven uw eygen saken,Ga naar voetnoot1688)
Ghij sult mij nemmermeer meer als uw dienaer maken.
rey van harderinnen.
1690[regelnummer]
Groote Goden, niet om rakenGa naar voetnoot1690)
Is de grondt van uw besluit,
t Was uw lust dit huwlijck maken,
Comt en voert de bruiloft wt.
Harder die in lasten druckich,Ga naar voetnoot1694)
1695[regelnummer]
Van 's Gelux genae bestort,Ga naar voetnoot1695)
O geluckich! overluckich!
Hemel-hooch verheven wort!
Niet dat u een staf van gouweGa naar voetnoot1698)
Soeter voorstaet als een bloem,Ga naar voetnoot1699)
1700[regelnummer]
Maer dat ghij vereent in trouweGa naar voetnoot1700)
Met u waerdich hartsen roem.
Liefd koos, doen ghij wiert gebooren,
U voor eygen wtgesocht,Ga naar voetnoot1703)
En den hemel, al te vooren,
1705[regelnummer]
Had sijn jonst u toegedocht.
Alsmen bij u wiech quam queelen,
Soo bevallijck loecht gh'er in,
Dat u, vaeck, om mee te speelen,
Staelen watr' en bosgodin.
1710[regelnummer]
Corts daer nae begon te blijcken
(Want den tijdt haest henen vaert)Ga naar voetnoot1711)
Dat ghij van uw tijts-gelijcken
Meester, geen gelijck en waert.
T'hans als d'eerste wol u kaekenGa naar voetnoot1714)
1715[regelnummer]
Vanden baert beschaeuwen dee,
Harderinnen en ontstaekenGa naar voetnoot1716)
Niet alleen maer Nymphen mee.Ga naar voetnoot1717)
| |
[pagina 208]
| |
aant.Duisendt wenschten om uw paeren,Ga naar voetnoot1718)
Duisendt quijnden om uw min,
1720[regelnummer]
Maer den hemel wild' u spaeren
Voor een groote Coningin.
Groote Goden niet om raken
Is de grondt van uw besluit,
Lustent u dit huwlijck maken?
1725[regelnummer]
Voerdt met jonst de bruiloft wt.
rey van jofferen.
Liefd en Min aen een vertuyt,Ga naar voetnoot1726)
Beyde siel en lichaem-mengers,
Heilighe' oppervrientschap-strengersGa naar voetnoot1728)
Salicht bruidegoom en bruidt.
1730[regelnummer]
Boven de gemeene maetenGa naar voetnoot1730)
Wild' hij sien een lievend paer,
Des den hemel keurich haerGa naar voetnoot1732)
Las wt soo verscheyen staeten.Ga naar voetnoot1733)
Dat ghij twee vereenicht blijft
1735[regelnummer]
Blijckt de Goden te begeeren,Ga naar voetnoot1735)
En de Coning wil niet keeren
'T geen den hemel mercklijk drijft.Ga naar voetnoot1737)
Lang, al lang genoech geleden,Ga naar voetnoot1738)
Blijx genoech van vaste trouw;
1740[regelnummer]
Dat uw overleden rouwGa naar voetnoot1740)
Dien tot meerder vrolijckheden.
O Geluck sijdt eenmael sadtGa naar voetnoot1742)
Van ellenden op ellenden,
En ten laesten moe van wenden
1745[regelnummer]
Schut den loop hier van uw radt.Ga naar voetnoot1745)
God en Coning willen staeken
Der gelieven tegenspoedt,
Liefd' en Minne lof u gloedtGa naar voetnoot1748)
Die nu sonder smart sal blaeken.
1750[regelnummer]
Liefd en Min aen een vertuyt,
Beyde siel, en lichaem-mengers,
Heilighe' oppervrientschap-strengers
Salicht bruidegoom en bruidt.
| |
[pagina 209]
| |
tisiphernes. granida. daifilo. coning. rey van jofferen. rey van harderinnen.
tisiphernes.
Verheucht, met blij gelaet comt ons het hof te moet.Ga naar voetnoot1754)
1755[regelnummer]
Siet daer den Coning selfs.Ga naar voetnoot1755)
granida.
Dat jck hem val te voet.
Ach vader!
coning.
Wellecoom, mijn dochter, staeckt u vresen;
En ghij die mij voortaen een waerde soon sult wesen;
Der Goden wille volch ick.
tisiphernes.
Heer, houdt dese voor
De schoonste tempels, die de Liefde sich vercoor
1760[regelnummer]
Om eens voor al ten toon sijn heerlijckheit te stellen.
Gunt, heer, dat eeuwelijck elckander sij versellen,
En dat den hemel bindt, mijn Coning, niet en scheydt.
Dit loon eisch ick alleen van uw grootachtbaerheit,Ga naar voetnoot1763)
Voor al de diensten die mijn leven haer oyt deede.
daifilo.
1765[regelnummer]
Ach eedel Prinsse!
coning.
Nu stelt u gemoedt in vrede,
Ach twijfelt langer niet, mijn kindren! niet soo blindt
En ben jck of ick sie, dat sonderling bewindtGa naar voetnoot1767)
Der Goden besich is met u te samen hechten.
granida.
Ach onverdiende troost!
coning.
Dochter u op wilt rechten,
1770[regelnummer]
En ghij Daifilo rijst.
daifilo.
Laet, Goden, het geluck,
In tegendeel van dit, met den voorgaenden druckGa naar voetnoot1771)
Vernoeghen, oft, en ist daermee niet te betaelen,Ga naar voetnoot1772)
| |
[pagina 210]
| |
Laet het de rest op mij, niet op mijn Lief verhaelen;
Soo 't sijn can dat jck smaeck hetgeen sij niet en smaeckt.Ga naar voetnoot1774)
1775[regelnummer]
Ach Coning!
coning.
Daifilo, mijn dochter is geschaeckt
Van wijsheit en versocht verstandt, die haer bereydenGa naar voetnoot1776)
Den alderhoochsten wech, en tot de Liefde leyden.
Sij liet om uwentwil het overladend rijck,Ga naar voetnoot1778)
Besit het nu met haer voortaen min commerlijck;Ga naar voetnoot1779)
1780[regelnummer]
Dits mijne, dits de wil der Goden wijs van rade.Ga naar voetnoot1780)
daifilo.
Cleen souw de danckbaerheit, en lof van u genaede
O Coning bij mij sijn, indien dat jck verstondtGa naar voetnoot1782)
Datse verclaerbaer waer met menschelijcke mondt.Ga naar voetnoot1783)
Des ick het minste niet bestaen mach wt te spreken.Ga naar voetnoot1784)
coning.
1785[regelnummer]
Een soon van Persen can 't aen genen staet gebreken,Ga naar voetnoot1785)
Des, Tisiphernes, niet u heerschappij verlaet.
Wij dancken u dat ghij u selven, noch uw staet
Verschoont en hebt, om dees gelieven t'saem te veugen:
Ghij hiellept int verdriet, nu hellept int verheugen.
1790[regelnummer]
En ghij gelieven comt, verquickt u van u moeyt.Ga naar voetnoot1790)
tisiphernes.
Ick sie mijn wensch. Den Parth gevangen, en geboeyt
Vergeeve' jck sijn misdaet, wilt Daifilo vergeven.
daifilo.
Sijn voorgenomen moordt ons diende tot het leven,
Jae trouwen, jck vergeef 't; en Prinsse doet u sin.Ga naar voetnoot1794)
granida.
1795[regelnummer]
Lof Goden wonderwijs!
daifilo.
Lof groote Liefd en Min!
rey van jofferen.
Godt en Coning willen staeken
Der gelieven tegenspoet,
Liefd en Minne lof u gloedt
Die sij sonder smarte smaeken!
| |
[pagina 211]
| |
rey van harderinnen.
1800[regelnummer]
Groote Goden, niet om raeken
Is de grondt van uw besluit,
t Was uw lust dit huwlijck maeken,
Voert met jonst de bruiloft wt.
rey van jofferen.
Liefd en Min aen een vertuyt,
1805[regelnummer]
Beyde siel en lichaem-mengers,
Heilighe' oppervriendtschap-strengers
Salicht Bruidegoom, en Bruidt.
eindt.
Al waelt hetGa naar voetnoot+ 3 1605 1 |
|