Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendVierde deel.
daifilo.
Onder soo veel, soo veel cieraden eel en braefGa naar voetnoot1192)
Vant vrouwelijck geslacht, en ist de minste gaef
Des hemels niet, dat sij schielijck een raedt versinnen,Ga naar voetnoot1194)
1195[regelnummer]
Die nae veel overlegs, een man nau soude vinnen.Ga naar voetnoot1195)
Soo ras de voester had haer tegenreên geseit,
Waerense van mijn vrouw wel crachtich wederleyt.
Soo ras de voester sach dat van verandring spreken
| |
[pagina 188]
| |
In haer voornemen, was voor steene rootsen preken,
1200[regelnummer]
En ons haer dienste bood, soo hadden sij, om 't stickGa naar voetnoot1200)
Lichst wt te voeren, in min als een oogenblick,
Listigen raedt bedacht, om soo seer te verblenden
Coning, en heele hof, dat sij niet eens haer wenden
Souden, om ondersoeck nae de Prinsses te doen.
1205[regelnummer]
De saken sijn bestelt, en niemant sal vermoênGa naar voetnoot1205)
Hebben op mij. Neen, want int west noch niet gedaen ‘sijn,Ga naar voetnoot1206)
De bruine grijnsen van des hemels vrolijck aenschijn;Ga naar voetnoot1207)
Scharp 's Uchtens gouden cruin in 't oosten schittert, mit
Haer versch gevlochten crans van roosen roodt, en wit.
1210[regelnummer]
Niemandt van 't hofgesin is weet jck noch geresen,Ga naar voetnoot1210)
En acht mijn heer sal mee noch bij sijn bedde wesen.Ga naar voetnoot1211)
Maer later diende 't niet, siet waer hij mij ontmoet,Ga naar voetnoot1212)
De blijschap steurt den slaep meer dan de droef heit doet.
tisiphernes. daifilo.
tisiphernes.
Spoeydt u eerwaerdich licht om op mij wt te spreyden
1215[regelnummer]
'T beginsel, en 't vervul van mijn geluckicheiden;Ga naar voetnoot1215)
O blosende' Uchtent boet mijn onrustich gewach,Ga naar voetnoot1216)
Voorloopster van de Son, vroemoeder van den dach.Ga naar voetnoot1217)
En ghij glinstrende star deckt u verliefde stralenGa naar voetnoot1218)
Wat eer als u gewoont, en om weer te verhalen
1220[regelnummer]
U tijtverlies soo wilt u t'avondt liever spoên
Wat vroeger, als u licht mij beter dienst sal doen.
Stelt u brageeren wt soete Godin tot t'avondt,Ga naar voetnoot1222)
En neemt soo veel ghij nu te cort comt aen den avondt;Ga naar voetnoot1223)
Indien jck willich volch der minnen hete brandt,
1225[regelnummer]
Noch Godtheit boven d'uw verhef in mijn verstandt.Ga naar voetnoot1225)
daifilo.
Ick wensch mijn heer van daech 't hoochste geluck te proeven.Ga naar voetnoot1226)
tisiphernes.
Daifilo sijdij daer? gaen wij ten hoof vertoeven,
Tot dat de Coning rijs', om dan van stonden aen,Ga naar voetnoot1228)
Gelijck besloten is voort nae mijn vrouw te gaen.Ga naar voetnoot1229)
1230[regelnummer]
Maer siet haer voester. Wat of haer dus vroech mach quellen?
| |
[pagina 189]
| |
daifilo.
Misschien, mijn heer, ist om de staessy te bestellen,Ga naar voetnoot1231)
Die tegens uwe coomst moet heerlijck sijn bereêt.Ga naar voetnoot1232)
tisiphernes.
Roept haer, op dat jck yet vande Prinssesse weet.
daifilo. voester. tisiphernes.
daifilo.
Mijn vrouw.
voester
O groote Goôn!
daifilo.
Mijn heer soud' u yet vragen.
voester.
1235[regelnummer]
Waer is de Coning?
voester.
O Goden wonderbaer!
Waer is de Coning?
tisiphernes.
Hoe en ist niet wel met haer?
De saeck betreft mij mee, segt wat'er mach gebreken.Ga naar voetnoot1238)
voester.
Datmen den Coning weck, jck moest den Coning spreken.
tisiphernes.
1240[regelnummer]
Datmen den Coning weck. Maer geeft ons wat bescheits,
Ist qualijck of ist wel?Ga naar voetnoot1241)
voester.
Qualijck, en wel, van beydts.
| |
[pagina 190]
| |
tisiphernes.
Qualijck en wel? hoe soudmen hier bescheyt wt merken?
voester.
O eeuwelijcke macht! o wonderlijcke werken
Die d'aertsche sinnen, en vernuft te boven gaen!Ga naar voetnoot1244)
tisiphernes.
1245[regelnummer]
O Goôn wat sal dit sijn?
daifilo.
Terstondt suldij 't verstaen,
Mijn heer, de Coning is geweckt, en voort geresen.Ga naar voetnoot1246)
tisiphernes.
Siet of hij comt.
daifilo.
Mijn heer, hij sal terstondt hier wesen.
tisiphernes.
Daer is de Coning, nu u bootschap, voester, doet.
coning. voester. tisiphernes.
coning.
Voester wat brengdij ons dus schichtich? quaedt of goedt?Ga naar voetnoot1249)
voester.
1250[regelnummer]
'T believe' u, heer, wt mij te hooren de geschiedenis,Ga naar voetnoot1250)
En selfs te oordlen oft voor quaet of goedt te dieden ‘is.Ga naar voetnoot1251)
De Coning met gedult aenhoore mijn vertreck.Ga naar voetnoot1252)
coning.
Spreeckt claerlijck, niemandt en sal steuren u gespreck.Ga naar voetnoot1253)
voester.
Hoewel een eedel hart van wtgenomen sinnenGa naar voetnoot1254)
1255[regelnummer]
Alle' eedel harten vroom, en deuchtsaem moet beminnen,Ga naar voetnoot1255)
Soo heeft Natuir nochtans gehecht aen ons gemoedt
Een treck, die verre d'een voor d'ander kiesen doet,
| |
[pagina 191]
| |
Om door vereende liefd daer mee te sijn verbonden.
Als sulcken wederpaer getreft wort, of gevonden,
1260[regelnummer]
Wast liefd' heftich en ras, soo datse, naermen vijndt,Ga naar voetnoot1260)
Geen nieuwe vrientschap, maer vrientschaps vernieuwing schijnt:
Recht oft die sielen met elckander onderlingen
Gepaert hadden geweest, al eer sij lijf ontfingen.Ga naar voetnoot1263)
Des Tisiphernes sich niet belge, dat mijn vrouw,Ga naar voetnoot1264)
1265[regelnummer]
Als sij gistr'avondt haer tot slapen geven souw,
Om 't aenstaend' huwelijck was droevich en t'onvrede,Ga naar voetnoot1266)
Alsoo 't aen haer gemoedt niet ganschlijck en voldede.Ga naar voetnoot1267)
De treurighe Prinsses seer veel, en ijvrich badtGa naar voetnoot1268)
De groote Goden, haer te jonnen 't geene dat
1270[regelnummer]
Die beter dan sij selfs voor 't best en schoonste kenden,Ga naar voetnoot1270)
En conden, was het haer Godlijck believen senden.
'T woelend gedacht had nau van 't bidden eindt gemaeckt,
Als sij, en, corts daerop, jck ben in slaep geraeckt.
Ick lach in diepe rust, mijn leden overgoten
1275[regelnummer]
Met sachten slaep, en al mijn sinnen toegesloten,
Mijn siel gedompelt in een grondeloos vergeet,
Soo dat de droomen oock, die buitens tijts met leedt
En daechschen arrebeyt des lichaems, comen quellen,Ga naar voetnoot1278)
Met haer vernieuwing niet vermochten die t'ontstellen;Ga naar voetnoot1279)
1280[regelnummer]
Wanneer een groot geluit schielijck mijn ooren sloech,Ga naar voetnoot1280)
En overclaere glans mijn vaeck wt d'oogen joech.
Ick hoorde soo, en sach, (o Goden leert mij seggen)
Dat d'opgetoogen siel 't lijf onbeweecht liet leggen.Ga naar voetnoot1283)
Siet daer, de camer leeft, en tsiddert op de clanck,
1285[regelnummer]
En lieffelijcke maet van hemelsch spel en sanck
Der Godinnen gecroont met groene laurentelgen.
D'ontsprongen vensters op en cunnen niet verswelgenGa naar voetnoot1287)
Het helle licht waer van de volle kamer blaeckt,Ga naar voetnoot1288)
Vloer, want, tapisserij, het welfsel vlammen braecktGa naar voetnoot1289)
1290[regelnummer]
En alles sonder brandt, niet om vernielen móórdich,
Maer tot erkentenis des Godtheits tegenwóórdich.Ga naar voetnoot1291)
De sangsters schicken haer int ronde', en midden in
Den fraeygevoechden ring, verheft haer een Godin;Ga naar voetnoot1293)
Granid' in als gelijck; van welgeschickte leden,Ga naar voetnoot1294)
1295[regelnummer]
Van eerwaerdich gelaet, van trony net besneden,Ga naar voetnoot1295)
Van oly-cleurt gesicht, van dichte vlechten blondt,Ga naar voetnoot1296)
Van bleeckheit des gedaents, en roo coralen mondt.Ga naar voetnoot1297)
Het hooft, tot teecken van haer mannelijcke luimen,Ga naar voetnoot1298)
| |
[pagina 192]
| |
Dat deckt een blancken helm, en blickert door de pluimen.Ga naar voetnoot1299)
1300[regelnummer]
Haer voorsichtighen arm gewapent schijnt te sijnGa naar voetnoot1300)
Met eenen schilt van claer doorsichtich cristallijn;
Maer dat sij 's wijslijck bruickt, en niet en soeckt door desen
Als soete vrede, blijckt aen haer besaedicht wesen,
En den olijventack, een tegenteecken van 't
1305[regelnummer]
Crijchsduyend gras, die sij reyckt met haer rechter handt.Ga naar voetnoot1305)
Sij wendt haer tot Granid' en goddelijcke zeden
Ontsluiten haeren mondt, met dus-danige reden;
Welck goddelijcke cracht
Diep druckt' in mijn gedacht.
1310[regelnummer]
Granida', ontwaeckt, dat rust u buiten slaepe vindeGa naar voetnoot1310)
Siet hier Minerva die noch in de wiech u mindeGa naar voetnoot1311)
En haer genaede sandt. Geen mensch valt u te lót,Ga naar voetnoot1312)
Maer in des hemels throon, de Liefd een eewich Gódt.
Uw liefde tot de Liefd, doet Liefd in liefde blaken,
1315[regelnummer]
Die kiest u tot sijn Lief; jck sal het huwlijck maken,
Ghij sult de weerliefd sijn, sijn bruidt, en sijn Godin,
Een vrouw van staeghe Liefd, niet van de wulpsche Min.Ga naar voetnoot1317)
U vrijer wacht om hooch, wij sijn u coomen haelen.
Godinnen voert haer mee, de doorschijnighe saelen
1320[regelnummer]
Des hemels sullen haer niet schaemen dit cieraet.
Nieuwe godin, u hart van aertsche last ontslaet.
Wt hadse. Mit ontsteeckt het wellustige speelenGa naar voetnoot1322)
Der negen sangsters, daer sij lieflijck onder quelen:
Nu ontslaet u d'Aertsche last,Ga naar voetnoot1324)
1325[regelnummer]
Beter past
U de Godtheit aen te trecken.Ga naar voetnoot1326)
Salige Godinne wij
Voeren dij
Nae des hemels hoochste plecken,
1330[regelnummer]
Plecken altijt hel en claer,
Plecken, daer
Nemmer last can lust bevlecken.
Soo ras sij desen sanck met spelen heffen óp,Ga naar voetnoot1333)
Ontlaskt sich het palais tot boven in den tóp,Ga naar voetnoot1334)
1335[regelnummer]
Het gulde welfsel splijt, en de gemetste dacken.Ga naar voetnoot1335)
Granida voerens' op olijf en laurentacken,
Dus singend' hemelwaerts, al hooch, en hoger heen,
Vervolcht van mijn gesicht, tot dat s'er wt verdween.
| |
[pagina 193]
| |
Doe voechden sich 't gebouw en alles in sijn stede,Ga naar voetnoot1339)
1340[regelnummer]
Bedaerend' als jck mee ten langen lesten deede.Ga naar voetnoot1340)
Suffe verbaestheit van mijn leên allensjens streeck,Ga naar voetnoot1341)
Ick rees en 't geen ick wel besien had overkeeck.
Granidaes lege coets tuicht dat der oude vrouwen
Gesichten niet altijt voor droomen sijn te houwen.
1345[regelnummer]
Hier is mijn geest af vol, dit coom ick dienen aen,Ga naar voetnoot1345)
De coning oordeel nu nae dat hij 't sal verstaen.Ga naar voetnoot1346)
coning.
Mijn dienaers, gaet terstondt wat' er af is bespooren.Ga naar voetnoot1347)
tisiphernes.
Mijn heer de vrouwe raest.
coning.
Soo deed sij noyt te vooren.Ga naar voetnoot1348)
tisiphernes.
Voor seker raestse nu, al raesdse noyt misschien.
voester.
1350[regelnummer]
Noch oyt, noch nu.Ga naar voetnoot1350)
coning.
'K en weet.
tisiphernes.
Men salt haest cunnen sien.
Ick spoey mij derwaerts heen.
coning.
Doet daerin u behagen.
En laet op 't rascht aen ons de tijding herwaerts dragen.
coning.
O Goden groot, soudt ghij mij wel hebben gespaert
Tot 't alderlaetste van den ouderdoom bejaert,
1355[regelnummer]
Op dat jck troosteloos daerin soude versmachten,Ga naar voetnoot1355)
Berooft van 't geene dat alleen haer leedt kon sachten?
Maer hoe? indien alsoo de saken sijn gestelt,
| |
[pagina 194]
| |
Als ons de voester voor de waerheit heeft vertelt,
Soo loov' jck danckbaerlijck uw goedtheit hooch van waerden,
1360[regelnummer]
Hoewel jck eensaem blijv' en mis mijn lust op aerden.
Want als ghij mij onttrockt dit eenich pandt soo soet
Door ongeval of doot, gelijck misschien ghij doet,
Soo soud' jck tegens u en mij misdoende dwalen,
Indien jck op u wil, en wetenschap ging smalen,Ga naar voetnoot1364)
1365[regelnummer]
Mij steurende dat ghij quaemt wedereisschen 't geenGa naar voetnoot1365)
Dat jck soo lang van u genoten had te leen:
Recht of jck bet als ghij wat orbaer was verstonde,Ga naar voetnoot1367)
Recht of jck mij en haer meer goets, als ghij ons, jonde.
Men soeckt; en soomen haer noch doodt noch levend vindt,
1370[regelnummer]
Soo neem jck 't blijcklijxt aen, en houd dat sij besintGa naar voetnoot1370)
Van een verheven Godt ten hemel is gevaeren:
Want de bescheiden reên, en 't deftige verclarenGa naar voetnoot1372)
Des voesters brengen 't mee, wiens trou-bevonden mondt
Noyt spreken was gewoon versuft of ongegrondt.
1375[regelnummer]
Maer siet de vrouwen daer, die brengen nieuwicheden.
rey van jofferen. coning.
rey.
Grootachtbaer heer het slot, van boven tot beneden,
Hebben wij heel doorsocht, en omgekeert ter vlucht,Ga naar voetnoot1377)
Granida' is nieuwers, maer een lieffelijcke lucht,Ga naar voetnoot1378)
Met goddelijcke reuck vervult haer gansche camer.
coning.
1380[regelnummer]
O gróóte Pallas, noyt was mensch u aengenaemer
Als Perseus door u jonst gesegend wonderlijck;Ga naar voetnoot1381)
En noch ter tijdt op sijn naesaeten in het rijckGa naar voetnoot1382)
'T welck van hem naeme voert, Godinne wijs van raede,Ga naar voetnoot1383)
Ghij duiren laet u jonst, en anhoudt u genaede.
1385[regelnummer]
Lof seechbare Godin, Lof hooch verheven GódtGa naar voetnoot1385)
Eewige Liefde, die van aertsche bruiloft, tót
Een hemels huwelijck Granida comt verheffen,
Geen danckbaerheit, geen lof u prijs can overtreffen.Ga naar voetnoot1388)
rey.
Lof, eewige Liefde, wij
1390[regelnummer]
Geven dij,
Die u hooge goetheits straelen,Ga naar voetnoot1391)
| |
[pagina 195]
| |
Door de dicke wolcken heen,
Al beneên,
Laet tot opter aerden daelen.
1395[regelnummer]
Die op uwe erachten let,Ga naar voetnoot1395)
Ende set
Boven al op u het óóghe,
Treckt u goetheit overschoon
Inden throon
1400[regelnummer]
Des besonden hemels hóóghe.Ga naar voetnoot1400)
Heilich, goedertieren, eel
Sijdij heel.
Die in uwe vlammen blaken,
Cundij oock op aerden hier,
1405[regelnummer]
Door uw vyer,
Met een hemel salich maken.
Soo, wie dat u lieven sal,
Suldij al,
Niet alleen Granida schaeken.
tisiphernes. daifilo. coning. rey van jofferen.
tisiphernes.
1410[regelnummer]
Daer leyt mijn throon in d'asch, en de beloften mildtGa naar voetnoot1410)
Van 't schoonpratich geluck, en te vergeefs gespilt
Soo veel moylijcke last ter nauwer noot deurkropen,
Soo veel gevaers, soo veel teleurgestelde hoopen,Ga naar voetnoot1413)
Soo veel anxstige vrees en arbeyt wtgestaen,Ga naar voetnoot1414)
1415[regelnummer]
Soo veel treffende sorch en soo veel weers gedaen,Ga naar voetnoot1415)
Soo veel gesochte ramps, soo veel verdriet geleden,
Soo veel verbeten smarts, soo veel vertwijfeltheden.
Ay dul geluck, ick ken u onbescheyden cracht!Ga naar voetnoot1418)
daifilo.
Maer op een vroom gemoet, mijn heer, heeft sij geen macht.Ga naar voetnoot1419)
tisiphernes.
1420[regelnummer]
Niet langer dan het selfs haer overlast wil lijen.Ga naar voetnoot1420)
Dit sal mij 't laeste sijn. Mijn handt sal mij bevrijen,
'T is lang genoech geleeft. Gaen we. Mijn hart verstout
U tot een cort verdrach.Ga naar voetnoot1423)
daifilo.
Mijn heer, besindt u, houdt.Ga naar voetnoot1424)
| |
[pagina 196]
| |
coning.
Houdt Tisiphernes.Ga naar voetnoot1424)
rey.
Ach.
daifilo.
Heer geeft de reden plaetse.
tisiphernes.
1425[regelnummer]
T geluck en geeft haer geen.Ga naar voetnoot1425)
daifilo.
Jae 't.
coning.
Hoe?
daifilo.
Bedaert, en vaetse.
coning.
Hoe nu toe brave Prins?Ga naar voetnoot1426)
tisiphernes.
Gelijck mijn ramp mij jaecht.
coning.
Is dit de liefde die ghij tot Granida draecht?Ga naar voetnoot1427)
tisiphernes.
Ick liefd' haer niet, 't en waer ick mij 't verlies liet rouwen.
coning.
Niet haer verlies, maer 't uw, want sij is hooch behouwen.Ga naar voetnoot1429)
tisiphernes.
1430[regelnummer]
Soo spuwt het wreedt Geluck op mij haer crachten wt.
| |
[pagina 197]
| |
daifilo.
'T Geluck en steurt u niet, maer dat ghij 't qualijck duidt.Ga naar voetnoot1431)
coning.
Misjondij aen u lief Granid' een hemels houwelijck?Ga naar voetnoot1432)
tisiphernes.
Neen maer jck vlie de smert van mijn misvallen grouwelijck.Ga naar voetnoot1433)
daifilo.
Liefde ghij haer, mijn heer, 't geen dat u is geschiedt,
1435[regelnummer]
Soud u om haer geluck, lief sijn, en rouwen niet.
tisiphernes.
Haer ben ick quijt, en sie voort al mijn toeleg slechten.Ga naar voetnoot1436)
daifilo.
De Goden vinden 't goet, wie sal haer onderrechten?
tisiphernes.
Sij vinden 't goet; maer dat jck door het sterven, mij
Bevrij, dat sullen ook geensins beletten sij.
daifilo.
1440[regelnummer]
Ghij cunt leven dat u 't geluck soo seer niet hinder.
tisiphernes.
Het is te wanckelbaer, en licht.
daifilo.
Vertrouwt het minder.
tisiphernes.
Vertrouwen? jck vertrout nae desen nemmermeer.
Ick sie wel 't en verheft maer, om van boven neêr,Ga naar voetnoot1443)
Met ijsselijcker slach 't verhevene te smijten;
1445[regelnummer]
Gelijck den Arent trots, die niet in stucken rijten
De schiltpad ijserhardt met felle claeuwen con,
Hem strengelijck om hooch, schier voert tot in de Son,Ga naar voetnoot1447)
Van waer sijn scharp gesicht kennende berch en dallen,
Hij dan op rootsen hardt, hem laet te berste vallen.
| |
[pagina 198]
| |
1450[regelnummer]
Mij wallecht van de werlt; en sal jck nu voortaen
Leven, soo sal jck mij die levendich ontslaen.
De last, en het gebiedt van mijn beseten landen,Ga naar voetnoot1452)
Daifilo, lever jck van nu af in u handen.
Sijt ghij voortaen de Prins. Ick levers' u, door dienGa naar voetnoot1454)
1455[regelnummer]
Daermede niemandt can waerdiger sijn versien.
U trouwe dienst is meer dan yemandt can versinnen;
't Heeft u belieft voor mij uw eygen lief te winnen.
Dese versloech den Parth, en gaf hem in gevaer
Des vreesselijcke doots, willich om mij en haer.
1460[regelnummer]
Grootachtbaer heer, wilt hem in mijnen staet bevesten.
coning.
O wonderlijck beleydt! maer 't is beleydt ten besten.Ga naar voetnoot1461)
tisiphernes.
Voor mij, jck ben terstondt het hof te laten, ree,Ga naar voetnoot1462)
Mijn peinsachtich gemoedt wil geen blijvende stee;
Maer mijn voorneemen is van d'eene tot den anderen,
1465[regelnummer]
Met eensaem selschap clein te reisen en te wanderen.Ga naar voetnoot1465)
Ick bid om oorlof voorts, want hier vertoev' jck niet.Ga naar voetnoot1466)
daifilo.
Ick danck mijn heer, die mij soo grooten eere biedt.
Een hooch en waerde gaef wort mij van hem gegeven;Ga naar voetnoot1468)
Maer hij weet tot wat eindt jck coos' het hoofsche leven,
1470[regelnummer]
Te weten om den dienst van de Prinsses, geensins
Op hoop van voordeel, min van selfs te worden Prins,Ga naar voetnoot1471)
Welck pack voor mijnen hals sijnde te swaer om dragen,Ga naar voetnoot1472)
Een lagen harders rust mij beter doet behagen.
Maer wel sal jck, mijn heer, blijvend uw trouwe knecht,
1475[regelnummer]
Uw dingen gaede slaen nae mijn bequaemheit slecht,Ga naar voetnoot1475)
Tot dat ghij wat ontlast vant schielijcke beswaeren,Ga naar voetnoot1476)
Met hulpe vanden tijt sult comen te bedaeren,
Om met vernoeging weer te keeren tot den staet,Ga naar voetnoot1478)
Die 't lusteloos gemoedt door tegenheit verlaet:Ga naar voetnoot1479)
1480[regelnummer]
Mijn heer, soeck het, gelijck hij 't goet vindt, te besaedigen.Ga naar voetnoot1480)
coning.
Ach luttel wenschend hart! luttel can u beschadigen.Ga naar voetnoot1481)
Ach wat onttreckt ghij, met begeerlijckheits verhoên,Ga naar voetnoot1482)
Het speelsiecke Geluck al stofs om quaet te doen?
Dats Prinslijck, Daifilo, geen prinslijckheit begeeren.
| |
[pagina 199]
| |
tisiphernes.
1485[regelnummer]
Ik bid u oorlof, heer, om tot mijn reys te keeren.
coning.
Vaert wel, mijn Prins, vaert wel en sijt getroost.Ga naar voetnoot1486)
tisiphernes.
Ick tij
Van stonden aen op reys; vaert wel mijn heer, en ghij
Daifilo wel.
daifilo.
Ick sal mijn heer tot huis versellen,
Om 't reddeloos gesin verbaest in rust te stellen.Ga naar voetnoot1489)
|
|