Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Mommerij. | |
[pagina 2]
| |
Behalve in de twee drukken van de Emblemata, 1611 en 1618, is deze mommerij ook opgenomen in Dr. J. van Vloten's uitgave van P.C. Hooft's Brieven, dl. I, bl. 379-382, Leiden 1855. | |
[pagina 3]
| |
Mommerij.Ga naar voetnoot+De Min met het schilt van Medusa sonder booch oft pijlen. Achter hem drie minnaers, wanhopende, hopende, genietende, met gouden ketens aende been als slaven.
genietend.
Dat ghij de strenge Min
Die niemant wt en sondert
Die van verstant en sin
Berooft soo menich hondert,
5[regelnummer]
Wiens naem op Aerden dondert,
Sonder sijn wapen siet,
En sijt daer van verwondert,
Noch van dit wapen niet.
Door wijtberoemde faem
10[regelnummer]
Van u gesegent wesen
Joffrouwen, is u naem
Ten hemel hooch geresen.
Cupido creech door desenGa naar voetnoot13)
Lust, u te comen bij,Ga naar voetnoot14)
15[regelnummer]
Maer, ghij mocht hem belesenGa naar voetnoot15)
Met schoonheits toverij.
| |
[pagina 4]
| |
hopende.
In desen dut, de guit,Ga naar voetnoot17)
Sijn moeder raet ginck vragen
Die hielep hem daer wt,
20[regelnummer]
En sey, wat duisent plagen?Ga naar voetnoot20)
Soudt ghij de eere wagen
Van t' geen ghij hebt gewracht,
In ontallijcke dagen,Ga naar voetnoot23)
Soo licht op eenen nacht?
25[regelnummer]
Als ghij betovert waert
Men moght uw toorts ujtdooven
Uw boogh zoo welgesnaert
En goude pijlen rooven.
Sij preeckte voor een doven,
30[regelnummer]
Hoe seijd' hij cant geschien
Hij wildet niet geloven
Maer moest het gaen besien.Ga naar voetnoot32)
wanhopend.
Soo ghij haer enckel wilt
Sey Venus gaen begapenGa naar voetnoot34)
35[regelnummer]
Soo neempt Minervaes schiltGa naar voetnoot35)
Gaet haer daermee betrapenGa naar voetnoot36)
Dat ellick een voort slapen
In toverij bevrijt,Ga naar voetnoot38)
Laet hier u eygen wapen
40[regelnummer]
Soo raeckt ghij dat niet quijt.
Dat Backhuis sey de Min
Heeft wonderlijcke crachten
'T verkeert de menschen in
Steenrootsen die t betrachten.Ga naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Set dat wt u gedachten
Sey sij, van daer ist vert,Ga naar voetnoot46)
Haer schoonheit can versachten
Soo seer als dit verhert.Ga naar voetnoot48)
genietend.
Soo haest dit had verstaen
50[regelnummer]
Den lecker onbedwongenGa naar voetnoot50)
Hij volchden haer vermaen
Is vrolijck opgesprongen,
| |
[pagina 5]
| |
Want nae sijn moeders tonge
Het soontgen gaeren doet,
55[regelnummer]
All ist een dertel jongen
Brootdoncken opgevoet.
wanhopend.
Wijlieden met ons drien
Sijn dus een Heer sijn knechten
Wat hij ons wil gebien
60[regelnummer]
Dat staet ons wt te rechtenGa naar voetnoot60)
Ten baet geen tegenvechten
Dees ketens schoon van gout,
Heeft hij ons aen gaen hechten
En voor sijn slaven hout.Ga naar voetnoot64)
hopend.
65[regelnummer]
Den aert is driederley
Van al de min sijn slaven.
wanhopend.
Want sommich met geschreyGa naar voetnoot67)
In wanhoop leyt begraven.
hopend.
En sommich gaet hem lavenGa naar voetnoot69)
70[regelnummer]
Met hoop die strijdend' leeft.
genietend.
En som geniet de gavenGa naar voetnoot71)
Die wederminne geeft.
wanhopend minnaer.
Ick wanhoop van genot,Ga naar voetnoot73)
En evenwel moet minnen,
75[regelnummer]
Soo seer is desen Godt,
Een meester van mijn sinnen,
Ick weet dat ick kan winnen
Mijn lief tot geener wr,
Nochtans can niet van binnenGa naar voetnoot79)
80[regelnummer]
Blusschen t' ontsteken vuyr.Ga naar voetnoot80)
| |
[pagina 6]
| |
Die geesten die den HelGa naar voetnoot81)
Betaelt met swaere pijnenGa naar voetnoot82)
En lijen weet ick wel
Geen smert als Min den mijnen.Ga naar voetnoot84)
85[regelnummer]
Alle quellagien schijnen,
Bij wanhoop haer noch schóón,Ga naar voetnoot86)
Ick moet door Min verdwijnenGa naar voetnoot87)
En wanhoop is mijn lóón.
hopende minnaer.
Ick leef op hope van
90[regelnummer]
Mijn lief eens te genieten,Ga naar voetnoot90)
Om daer te raken aen
Tsint mij de Min quam schieten,
En heb ick noyt verdrieten
Arbeyt noch moyt ontsien,
95[regelnummer]
Jae mijn begeerten lieten
Mij noyt Perijckel vlien.Ga naar voetnoot96)
Wanneer ick overpeysGa naar voetnoot97)
Wat lust mij soud' gebeuren,
Indien dat sij een reys
100[regelnummer]
Verhooren mocht mijn treuren
Soo can ick niet bespeuren
Oft sij is dobbel waert
Dat niemant haer te veurenGa naar voetnoot103)
Sijn lijf en leven spaert.
genietend minnaer.
105[regelnummer]
Daer is geen hoger stantGa naar voetnoot105)
Dan Liefsgenot in trouwe,
In wederminne brant
Het harte van mijn vrouwe,
Wanneer dat ick aenschouwe
110[regelnummer]
Waerin mijn siele rust;Ga naar voetnoot110)
Neen seker ick en houwe
Dat voor geen aertsche lust,
Ons willen onderling
Sijn in malkaer gevlogen
115[regelnummer]
Soo dat sij maer een ding
Te samen en vermoogen,
| |
[pagina 7]
| |
Ons harten beij gebogen,
Gedraeyt te samen sijn
Mijn siel in haer getogen,
120[regelnummer]
En haere siel in mijn.Ga naar voetnoot120)
min.
Joffrouwen fraey getoyt,
Om bey de quaen te mijen
U ijsich hart ontdoyt
Elck gae sijn jonsten vlijenGa naar voetnoot124)
125[regelnummer]
Tot die stantvastich vrijen
Alsoo dat ghij door een
Gemene heerschappieGa naar voetnoot127)
Maeckt slaven van u tween.
In Amsterdam op de foy van Monsr. Hovijn, gespeelt. 1602. |
|