[Woord vooraf]
Bij de verschijning van het tweede deel van P.C. Hooft's Gedichten rest mij nog de aangename taak om mijn hartelijken dank uit te spreken aan velen, die mij bij dezen arbeid hunnen steun hebben verleend of op eenigerlei wijze van dienst zijn geweest. Vooral gevoel ik groote dankbaarheid jegens mijn vriend Dr. H.J. Eymael, met wien ik menige lastige plaats heb mogen bespreken, en die door zijne uitgebreide kennis van de taal der 17de eeuw, maar niet minder door zijne scherpzinnigheid vele moeilijkheden heeft helpen oplossen.
Met groote erkentelijkheid vermeld ik, dat Dr. C.P. Burger, bibliothecaris der Universiteits-Bibliotheek alhier, mij het gebruik van handschriften en kostbare boeken met de meeste welwillendheid heeft vergemakkelijkt en mogelijk gemaakt; en niet minder erkentelijk ben ik voor de groote hulpvaardigheid en voorkomendheid, die ik ook nu, gelijk steeds, mocht ondervinden van alle ambtenaren en beambten, aan die Bibliotheek verbonden.
Dr. S.G. de Vries, bibliothecaris der Rijks-Universiteits-Bibliotheek te Leiden, Dr. W.G.C. Byvanck, bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, en den heer J.W. Enschedé, bibliothecaris der Bibliotheek te Haarlem, betuig ik gaarne mijnen dank voor hunne welwillende medewerking. Een woord van dank aan de firma P.N. v. Kampen & Zoon voor de onbekrompen wijze, waarop zij dit werk heeft uitgegeven, is hier zeker niet ongepast.
Amsterdam, Juni 1900.
F.A. STOETT.