Liederen en gedichten
(2004)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdAan Pieter Jansz. Hooftaant.Een luttel tijds moet ik uw bezigheid ontprachen,
clarissimo Signor, die barsten zou van 't lachen
om 's werelds zotternij, zo gij te zelfder tijd
niet om haar schelmerij weer samenkroop van spijt.
5[regelnummer]
Des zondags, nadat gij was zaterdags vertrokken,
gebeurden 't Amsterdam vrij splendid' ongelokken.
Een vratig' oliebrand ontstak op 't Hoerenpad
en slokte met een teug vijf huizen in zijn gat.
Vanwege d' arme lui moet deze scha mij moeien,
10[regelnummer]
zij voelen vocht en kou; maar vijf gevangen koeien
heeft 't ongenadig vuur met huid met haar geknaagd,
en hun verlies wordt slechts, hun smarte niet beklaagd.
Zij balkten op de stal met hoofden opgeheven:
‘Laat branden dat niet voelt en berregt eerst ons leven!
15[regelnummer]
Denk dat van onze kaas en boter komt het geld
uit Spanje, dat Jan Gat aan uw matrozen telt
in kluiten kwaad fatsoen, waarmee gij houdt uw landen.
Hij tot zijn eigen aars geeft u een gard in handen.’
De koeien riepen dit (ach, ontrouw, waard hun wraak)
20[regelnummer]
in boerenfrasen, al was 't in haar moeders spraak;
De boeren zijn daarin ook niet zo nieuwe klerken,
| |
[pagina 95]
| |
of zij en konden, wat hun mening was, wel merken.
Vergeefs. Geen nat was er beschikbaar voor hun pijn;
geen hand vuil water (alhoewel het hun zou zijn
25[regelnummer]
zo zoet geweest, als mij de vaart van Pieter Joosten),
dan Lethe, de helse stroom: daar mochten z' haar mee troosten.
Hoe kwam het (vraagt gij) bij? Ik gis dat uit de gloed
't meewarige geslacht der mensen geld en goed,
- als dat de meeste smart had in de brand te lijen -
30[regelnummer]
met heter ijver dan de beesten zocht te vrijen.
|
|