Liederen en gedichten
(2004)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Bruiloftzang van Allard Crombalch en Tesselscha Roemers Visscheraant.‘Mingod, streng van heerschappij,
ziet gij wel die maagd aan 't IJ,
op het eêlste van haar dagen,
die uw moeder heeft ontdragen
5[regelnummer]
blos van kaken, en de slag
van die liefelijke lach?
Wat trekt zij zich zorgen aan!
Zinnen werken, handen gaan,
doende zijn haar ogen zedig,
10[regelnummer]
keel en lippen zijn onledig.
Kan een jeugd van jaren fris
tegen zo veel moeienis?
Vat zij diamant, één kras
spreken doet het stomme glas.
15[regelnummer]
Ziet die duim met gouden draden
malen kostbare gewaden;
vingers voeren pen, penseel,
knokkels kittelen de veêl.
Ziet eens gaan dat mondje teer,
20[regelnummer]
met de noten, op en neer;
't oog zich aan de letters lijmen;
zinnen steken in het rijmen;
tong zich krommen in de klank
van de Romer en de Frank.
25[regelnummer]
Wie krijgt uit die vlijtig' hand
de gesteelde diamant?
Wie de knokkels van de snaren,
| |
[pagina 68]
| |
duimpjes uit het gouden garen?
Uit die vingers pen, penseel?
30[regelnummer]
Van de zang die klare keel?
Wie beneemt die tong de smaak
Van de Frans' en Roomse spraak?
Wie zou dat gezicht beladen
scheuren van de wijze bladen?
35[regelnummer]
Wie maakt dat in dat vernuft
ijver op het dichten suft?
Aangezien gevonden wardt
niet een uithoekje in 't hart
of het is bezet, o Minne,
40[regelnummer]
aan wat kant zoudt gij 't ontginnen?
Aangezien uw eis en wens
is een heel en ledig mens.’
Op stoof Mingod. Met een veeg
korzelheid in 't kopje steeg.
45[regelnummer]
‘Zou een maagd ik nu niet dwingen,
die door oorlogsdruk kan dringen,
die ontvallen doen de spies
kan aan Caesars en Henri's?
Menigmaal heb ik gezien
50[regelnummer]
mijne vader Mars, bij wien
d' onversaagde krijgslui zweren,
zijne stormhoed met de veren,
beukelaar en zijdgeweer
- tokkelde ik slechts - smijten neer.
55[regelnummer]
Mijn vrouw moeder desgelijks
in de bezigheên haars rijks,
| |
[pagina 69]
| |
als zij zal bescheid met reden
doen op duizenden gebeden,
ziet haar Mars eens vurig aan,
60[regelnummer]
alle zaken laat zij staan.
Laat mij Mars, of anders een
uit zijn aangezicht gesneên,
doen eerbiedelijk met zijne
uitgestorte moed verschijnen
65[regelnummer]
voor die Venus van gelaat:
'k wed zij Venus' gangen gaat.’
Uit had hij. Met ene kwam
Mars zijn weerga t' Amsterdam
haar bestrijden met de streken
70[regelnummer]
die hem Min had ingesteken,
voor een ‘ja'-tje van haar mond,
biênd' al wat te bieden stond.
Wonder, wonder groot! Ik zie 't
en mijn oog gelooft het niet -
75[regelnummer]
kan men zo een maagd bezweren?
Tesselscha vaart uit haar kleren,
schiet een vlieger aan voor deez’.
Tesselscha vaart uit haar vlees.
Crombalch tot haar boezem in
80[regelnummer]
voert een heel nieuw huisgezin:
nieuwe geest en nieuwe krachten,
nieuwe kennis van gedachten,
nieuw verstand en nieuwe reên,
nieuwlijke genegendheên.
| |
[pagina 70]
| |
85[regelnummer]
Als Medea' uittapte tot
haar schoonvaders dorre strot
't kiemig bloed, en uit de pullen
welbepreuteld weer opvullen
met een verse ziel hem liet,
90[regelnummer]
Aeson was 't en Aeson niet.
In zijn borst bleef niets van 't ouw',
in zijn voorhoofd niet een vouw.
't Was een van die Griekse zeuntjes.
Lichte dansjes, nieuwe deuntjes,
95[regelnummer]
mooie meisjes, minnekeur
ritselden zijn aders deur.
Tesselscha schier Aeson slacht.
Stift en schrijf- en schilderschacht
vallen uit haar losse ving'ren.
100[regelnummer]
snaren slapen, boeken sling'ren.
Naald, borduurgoud en het raam
zij vergeet om beter kraam.
Jonge Crombalch volg' erna,
of een derde Tesselscha,
105[regelnummer]
want de tweede wij beleven;
en haar deze keer vergeven,
mits hierna zij nimmermeer
doet terug gelijke keer.
|
|