Bijlage 183 [Minuut briefgedeelte aan A. v. Blijenburgh, met vertaling. 1622.]
(Hooft had de brief eerst, van r. 29 af, zo willen beëindigen:)
1 ... eerst hoonen; nae, oft niet, hooren. Et ego, quamvis bonos principes voto 2 expetere, qualescunque tolerare solitus, tamen olim concesso jure creandi pro- 3 praetorem Wesepiorum depulsus sum, adactusque renunciare quem vel minimè 4 lubuit: fastiditus (credo) dominationibus et ut injuriam segniter laturus: id quod 5 debere me fateor. Causa paenes Hypocritas, dien de godsdienst, in den mondt 6 bestorven is, quod aiunt. Equidem omnes id genus homines, nisi per pruden- 7 tiores stet, facessere jubeam. Tu verò accersis, nec quantos concire tumultus, 8 unico Hippocritae promptum sit, cogitas? cave quaeso ne parto a te nostra in 9 civitate nomini malè consulat. Non obsequi tamen nequeo si ita vobis visum 10 fuerit: praesertim cum mihi videar animum egregij juvenis affinis tui aliqua ex 11 parte conciliaturus; cuj, patrique ejus, viro amplissimo, ut tibique commenda- 12 tum me magnoperè cupio, quos omni cum familia Deus opt: max: ut diu inco- 13 lumes praestet, precor. Mudae in arce x Kalend. Majas, MDCXXII
vertaling
1 En ik, hoewel gewoon naar zedelijk hoogstaande gebieders vurig te ver- 2 langen, maar ze te verdragen zoals ze zijn, ben toch van het eertijds mij toe- 3 gekende recht, den schout te Weesp aan te stellen, verstoken en ertoe ge- 4 prest af te zien van den man, van wien ik dat wel het allerminst verkoos: 5 met neusoptrekken (geloof ik) bekeken door de heerschappijen als iemand, 6 van wien men denkt, dat hij geleden onrecht zonder sputteren zal verdra- 7 gen, iets wat, erken ik, ik wel moet. De oorzaak ligt bij de Schijnheijlighen, 8 wien, zoals dat heet, ‘de godsdienst in den mond bestorven is’. Ik voor mij, 9 als dit niet van wijzer mannen afhing, zou al dat soort mensen zich laten 10 wegpakken. Gij echter vraagt hen in huis en bedenkt niet, hoe grote op- 11 schudding te weeg te brengen zelfs voor één Schijnheylig al een gemakke- 12 lijke zaak is? Wees toch alstublieft op uw hoede, dat hij niet voor den naam 13 door u in onzen staat verworven maar slecht zorg draagt. Niet gehoorzamen 14 echter kan ik niet, als gij het zo besloten hebt; te meer, daar ik meen, dat ik 15 het gemoed van den uitstekenden jongen man, die in uw familie is inge- 16 trouwd, in enig opzicht voor mij kan winnen. Aan hem, zijn vader, dien 17 doorluchten man, evenals ook u zie ik mij zeer gaarne aanbevolen; dat met 18 geheel de familie hen de goede, grote God lang in ongeschondenheid spare, 19 is mijn bede. Te Muiden op het Slot. 22 april 1622.