De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel Vorige Volgende [pagina 835] [p. 835] Bijlage 1b [Chanson a Madame. 1601.] In Venetia. 1601. Chanson a Madame L'air: Si quelquefois je fu du traict d'Amour atteinte etc. Soo 'ck heb gemint, en min, en ongetroost moet blijven, K' en blasphemeer daerom, u O Cupido niet; K' en sal de delicate Venus niet bekijven, Noch oock niet de Godin oorsaeck van mijn verdriet. Medogent Venus is, haer soon can niet bedroeven, En mijn godin versmaet t' onwaerdich met bescheijt; Soo die het blinde kint sijn schicht niet mochte proeven, Dat wijt ick de fortuin, en mijn onwaerdicheit. De vlam, die sonder eindt mijn harte brant van binnen, De sachte wont des pijls mij niet te lijden geeft; De Min doet mij geen smert; maer haer gebreck van minnen, Die d'overschone borst te seer bevrosen heeft. Voor u altaer Godin ick dickwils heb gaen knielen, U biddend' om vergif soo ick rechtvaerdich lee; Maer mijn versmaen gebeên, soo s' wt de mont mij vielen, Voerd'se de lichte wint al naer de dulle see. Wist ick dat in mijn smert u Godtheidt schiep behagen, Gelijck als die in mij geen hulp te tónen doet, En dat u was een lust de wreetheit mijner plagen, Ick werd' licht altemilt van eigen siel, en bloet. Oft meend' ick door de dóót van Liefde vrij te raeken, Die, sonder wederliefd, veel beter waer verjaecht, Een Spaensche lemmer, in mijn borst, de wech soud maken, Voor d'ongemeten brant, die r in besloten knaecht. Maer is mijn droeve clacht onwaerdich uwer óóren? Ick kent, helas! en neem in tegenspoet gedult; Niemant sal u voor wreet van mij beclagen hooren, Ick geef mijn avontuir, en cleen verdienst de schult. [pagina 836] [p. 836] Ver wt de straten eng, en woelige canalen, Als snachts slaeprige wint de zee sacht overweyt, Ick op de stille vloedt mijn clachten sal verhalen, Die niet en antwoort, dan t'geen datmen selve seyt. Een Visscher die t verstaet, dewijl hij leijt sijn lagen, Sal seggen, nae mijn doot, al waer sijn hart versteent: Alhier ist daer den armen minnaer plach te clagen, Die nu in Plutoos hof sijn avontuir beweent. Verandren cant. [tekstkritische noot]Gecoll. aan het Eerste Rijmkladboek. UBA II C 14. Op de ij in de laatste regel ontbreken de punten. Vorige Volgende