De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 815]
| |
363 Aen den Heere R. van den Honart Raedt inden Hooghen Raede.1 Ede &c.
2 Alhoewel die van Mujden grootelijx gesticht ende zich troostende 3 zijn, in de deughd ende bescheidenheit aen UEd. gespeurt, zooGa naar eind3 4 heeft hen echter 't maghtigh verlank der zake, ende mij hun ver-Ga naar eind4 5 zoek geperst, UEd. bij dezen te bidden, gelieve hunlujden de handt 6 haerder gunste te bieden, zoo verre zulx 't recht ende de billijkheit 7 draeghen kunnen, ten einde zij, welker vrijheit genoeghzaem hun alGa naar eind7 8 is, met verlies derzelve niet en hebben te staen ter genaede vandeGa naar eind8 9 stightse Waerslujden, ende in de zorghlijkheit, van schier oft mor-Ga naar eind9 10 ghen, met wijf en kinderen op den dijk gezet te worden. Welk onsGa naar eind10 11 ootmoedigh verzoek ende inzicht der oorzaeke van dien, wij ver-Ga naar eind11 12 trouwen UEd. zich naer haere goedertierenheit zal laeten ter harte 13 gaen. 14 Voorts Mijn Heere, venerunt aliquando Rosae. Mijn geest ook ge-Ga naar eind14 15 rujmt vande gevankelijke bekommeringen is entlijk eens bevallenGa naar eind15 16 van 't wanschepsel, dat hier nevens over komt. Wel heb ick 's mij 17 met reden te schaemen 't en zij mij baten moghe dit eenigh verzet:Ga naar eind17 18 Non sponte sustuli. Waer op ik hoopen darre, UEd. zich niet en zalGa naar eind18 19 belghen datmen haer t'hujs zende, 't geen door haer bevel geteelt is. 20 Bevel zeg ick, als die een' wenk van UEd. mij altijds een' wet wilGa naar eind20 21 laeten wezen, biddende God almaghtigh, 22 Ed.e &c. haer in eere ende voorspoedt ende in haere goede gunste 23 te behoeden
24 Vanden Hujze te Mujden, 25 den 2en van Zomermaent. 26 1630. 26 UEd. 27 Ootmoedighen dienaer 28 PCH.
Er hing een proces voor de Hoge Raad van Holland en Zeeland tussen Dijkgraaf en hoogheemraden van de Diemerdijk, eisers, en burgemeesters en schepenen van Muiden, verweerders. Hierin deed de Hoge Raad 2 februari 1630 een voorlopige uitspraak: het proces werd niet in een staat bevonden om getermineerd te worden en partijen moeten 1 maart compareren voor de raadsheer | |
[pagina 816]
| |
mr. Rochus van den Honert als commissaris - deze moet hen horen en tot elkaar brengen, is 't doenlijk, en in tegengesteld geval aan de Hoge Raad rapport uitbrengen. Blijkens de verdere tekst kwam het erop aan, of de verweerders konden aantonen, dat zij jaarlijks de naschouw hadden gedaan van het aard-, rijs- en rietwerk ‘over den Bijlmerdijck in de Muijderban gelegen’. (Mededeling van drs. J. Fox). Van den Honert is blijkbaar zelf de situatie - er zijn enkele maanden verlopen - komen opnemen. Verder stuurt Hooft hem de vertaling van een Latijns gedicht. |
|