Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
362 A Monsieur Monsr Joost Baek, bij 't oudemannenhujs, in No 3, tot Amsterdam.
Loont.
(Baek: Muyden 28 maij 1630 beantw 3 Junij)
1 Monsr et frere,
2 Ick dank UE voor 't gedult van 2 oft 3 mael met brieven aenGa naar eind2 3 te kloppen, eer UE eens met antwoort ingelaten wordt. MijneGa naar eind3 4 onleede heeft de schult, die ick ter nauwer noodt zoo veel tijds 5 afgedwongen heb, datter de bijgaende overzetting ujt heeft konnenGa naar eind5 6 vallen. Als 't 8 oft 10 daeghen voorder is, dat ick van 10 oft 11 ge- 7 vangenen, van zekere gemachtighden op de bouwbetering dezesGa naar eind7 8 huis, en andere op de dijkgeschillen ontslaeghen ben, hoope mij teGa naar eind8 9 bekeeren, 't en zij door d'eene oft andere rejze, nae elders,Ga naar eind9 10 verlejdt word. Den Franschen Tacitus gelieve UE te doen bestellenGa naar eind10 11 op den nieuwen dijk, bij 't graevestraetjen inden Engel, meene 12 dat hij blaeuw is, ten hujze van Griete Pieter Proosten, aen haereGa naar eind12 13 nichte weduwe van Adriaen Verhee. De Harpoen is aerdighGa naar eind13 14 al zal hij veelen haerigh dunken, niet min als de Roskam.Ga naar eind14 15 Mij dunkt hij te genaedigher, om dat hij ijder naegeeft dat hemGa naar eind15 16 naekomt, ende zoo wel voor een goedt betaeler, als voor een scherp 17 maener gaen magh. Maer verwondert UE dat die geest hetGa naar eind17 18 op zoo groote personaedjen gelaeden heeft? Daer aen ziet ghij zijn' 19 grootmoedigheit. Hebt ghij voor 't Tuchthujs niet zien staen de 20 spreuk die bij den Poeet op Hercules gepast zijnde vande Tucht- 21 vaeders geeighent wort?
Het geen, daer alleman voor swight,
Te temmen, is manhaftheits plight.
24 Kan ook een heerlijk hart zich hooghlijker ophaelen, als met het 25 wejden zijner gedachten door een heerschappie gevoert over de 26 geene die met eenen grauw, aen Caizars en koningen 't hart inde 27 schoenen doen zinken? Maek vrij rekening dat marmore zalen en 28 gulde galerijen niet dan prullen en poppegoedt zijn voor den
| |
| |
29 geenen die gewent is over toppen van mijters en krujnen van 30 drievouwde kroonen te wandelen. Ick zie wel wat UE zeggen wil. 31 Datter weenighe zijn, dien 't gelukt zonder te strujkelen, oft aen 32 die heete hoofden, zoo veel blaeren in hun voeten te branden, dat 33 het zap de kóól niet waerdt en is, ende veelen nutter waer in een 34 houte schotel over straet te krujpen. Te eelder is de kunst: ende te 35 meer eers heeft hij daer af, die 't loflijk ujtvoeren kan. Niet dat mijGa naar eind35 36 schempen en schieten een ridderlijke hanteering dunkt, oft, gelijk 37 de vlieghen op een glas, over 't gladde heenen te loopen ende op 't 38 rompeligh stal te houden, maer gelijk UE wel zeidt, den 39 verweenden bakhujzen hunne wanschapenheit, ende ezelen hunne 40 ooren te toonen, op hoope, dat zij 't zoo klaer niet vindende t' 41 hunnent, oft het een dujf gelezen had, wat waters in hunnen wijn 42 doen mooghen, en kleender leeren zingen. Want anders is mij tegens 43 de borst, datmen de lujden leelijk ende afschouwelijk in 't oogh der 44 gemeente maekt, daer zij leer en stichting bij te zoeken, ende ujt te 45 zujghen heeft,
De godsvrucht 's hemels gaef bej nut voor best' en bóóst',
In voorspoedt 's menschen tóóm, in onspoedt 's menschen tróóst. Ga naar eind47
48 Maer de Heer van Schaeghen magh hem wel een' fraejen Roemer 49 op de handt zetten, voor de klank van zulk een trompet, als de 50 geene daer hij zijn' lóf op speelt. Ende als hij dat gedaen heeft zal 51 hij noch diep in zijn' schult blijven staen. Ick beken ook dat mij 52 zulke rijmen niet alledaeghs voor den neus koomen, ende daerom 53 alsser UE raedt om weet, zaller mijn' vingeren nae slikken. ZooGa naar eind53 54 UE gelieft den vrient zulx aente dienen, nevens mijn' groetenis, ickGa naar eind54 55 zal 't gaeren gestant doen. Komt het zijn E ook te pas, met UE eensGa naar eind55 56 over te stappen, ick zal mij laeten voorstaen, dat appel- ende 57 doorneboomen verssche knoppen oplujken. Zeg mij doch eensGa naar eind57 58 waer de Ridder Reael verzonken is. Doen hij met de zoolen vanGa naar eind58 59 zijn voeten ten naesten bij tegens d'onze kujerde, was de kloot 60 der aerde te kleen om hem zoo te beschaduwen, oft wij en werden 61 zijnen glimp gewaer. Ende als hij in de Hel van Weenen lagh, enGa naar eind61 62 spoelde de vergetelbeek mij niet ujt zijner Ed.Gestr. gedachten.Ga naar eind62 63 Nu schijntmen hem quijt met lijf en met ziel. Ick en denk niet 64 dat die doorlughtighe zinnen, gelijkze t' zijner tijdt de hebbelijkheitGa naar eind64 65 hadden om zich tot behelzing der grootste zaken ujt te rekken, 66 alzoo zich nu weeten in te krimpen, datze in een lujermant schujlen 67 konnen, ende zich aen 't toestellen derzelve te kost leggen: gelijkGa naar eind67 68 Tasso zeit van eenen ouden soldaet:Ga naar eind68
| |
| |
De zoete naem van Vader en gemael
70[regelnummer]
Had nu geweekt zijn braeve borst van stael.
71 Wel weet ick dattet een' maent twee drie te vroegh is, maer zoo 72 verre van lachen niet, hoop ick, oft zijn Ed.gestr, en magh zichGa naar eind72 73 bejde die naemen toeschrijven. Ick gebiede mij aende zelve, 't zij 74 dat zij 't huis oft elders is. Dat het Haerlem wat zachter opneemt,Ga naar eind74 75 zie ick gaeren ende voor voorzienigheit in. Heerenvoer ist getij teGa naar eind75 76 kunnen kavelen. 'T is vajligh aende handt van zijn' maghtigher te 77 gaen, ende oorbaer af te kijken waer die t'hujs lejdt. Ook spiegeltGa naar eind77 78 hij zich zacht die zich aen eenen anderen spieghelt. Daer water was, 79 kan weder water komen, zeidt het spreekwoort. Ende moeten de 80 naezaten zich niet inbeelden ontwossen te zijn 't geen den voorzaten 81 overgekomen is. Een bullebak van afzetting maekt bij wijlen goedeGa naar eind81 82 kinderen. Doch en weet ick niet oft hun die toegegreezen heeft:Ga naar eind82 83 maer dit wel, datmen alles duchten moet vande geene die maght totGa naar eind83 84 alles hebben. Ick hoop dat de handel van stilstant niet t' eenemaelGa naar eind84 85 overstujr drijft. God geef hem gelukkelijk af te loopen, ende UE 't 86 volnoeghen haerder goede begeerten, nae wensch
87 Monsr et Frere, van
88 UE
89 Weldienstwen broeder
90 PCHóóft.
91 In plaetse vande Duitsche nieuwmaerenGa naar eind91 92 die mij niet geworden zijn, zullen de plakkaten 93 dezen gezelschap houden, waervan, voor deez' tijdt 94 mijn bekoomst heb, 't geen UE den H. Graef daer voor 95 schuldigh blijft, zal UE bij mij op de rechte zijde haerderGa naar eind95 96 reke vinden.
97 Van den Hujze te Mujden, 28 Maj. 1630.
98 Deze gereedt zijnde om te slujten ontfang ick de looptidingen der 99 verlede weeke, ende 't verhael vande Moscovische zaken. UE slaetGa naar eind99 100 wel gade dat de wapenen en wetenschappen in 't NoordenGa naar eind100 101 wakkeren. Vande bezendinge heeft mij frere Hasselaer geschreven,Ga naar eind101 102 ende wie nevens neef Coenraeds gaen, maer niet de stoffe derGa naar eind102 103 boodschap. Kan UE die ujt vorssen, ick verwacht 'er deel af.
| |
| |
Hooft noemt de oorzaken op van zijn tijdsgebrek en verklaart daarmee ook, zonder het te bedoelen, de rommeligheid van deze brief.
1. Boodschappen.
2. Beoordeling van Vondel's Harpoen.
3. Uitnodiging aan Baek en Vondel.
4. Uitweiding over het zwijgen van Reael.
5. Aforistische beschouwing over de politiek van Haarlem ten aanzien van onderhandelingen met Spanje.
|
-
-
[tekstkritische noot]Origineel. KA CLXXIab 47.
Hs. dubbel vel, uitgeknipt.
-
eind2
- Baek heeft dus na 18 mei (antwoord op 359) nog een of twee maal geschreven; met: door, door middel van.
-
eind3
-
Mijne onleede: Dat ik het zo druk heb; die, nl. de onleede.
-
eind5
-
overzetting: (Tacitus-)vertaling.
-
eind7
-
bouwbetering: verbouwing, vgl. 371 e.v.
-
eind8
-
dijkgeschillen, vgl. 363.
-
eind10
-
verlejdt: uit mijn koers gedreven; den Franschen Tacitus: Hooft citeert bij Annales XVI, 9 de vertaling van Rodolphe le Maistre, 1627.
-
eind12
-
Griete Pieter Proost(en), 1552-1632, wed. Wijbrand Appelmans, vgl. 369 en LSt. 1, 76, 309, 345; het huis heette De Blauwe Engel.
-
eind13
- De weduwe van Adriaen Verhee was Catharina Gerrits Kop, vgl. LSt. 1, 73; zij was een zusterskind van Griete Proost(en). In zijn grote hekeldicht Harpoen neemt Vondel de twistzieke en onruststokende gomaristische predikanten onder handen; hun optreden dreigde tot ernstige ordeverstoringen te leiden; toen dit door invloed van de preken van Ds. Smout te Amsterdam werkelijk gebeurde, verbande het stadsbestuur hem, vgl. 364. Vondel zet het vraagstuk op een hoger, internationaal niveau; aerdigh: pittig.
-
eind14
-
haerigh: onzacht; men kan ook aan een spel - de briefloopt daarvan over - met ‘roskam’ denken; wie harig is heeft (zelf) een roskam nodig.
-
eind15
-
genaedigher: omdat hij iedereen geeft wat hem toekomt; hij is dus billijker: hij maant (vermaant) maar betaalt (prijst) ook.
-
eind17
- Hier begint een van de moeilijkste passages uit Hooft's brieven. Hij citeert uit de twee of drie voorafgegane brieven van Baek, en haakt in op zijn beeldspraak en ironie. Dit blijkt niet alleen uit de ongewone woord- en beeldkeus, maar ook uit het zinnetje ‘Ik zie wel wat UE zeggen wil’ dat erop volgt. Maar Hooft citeert uiteraard onvolledig: Baek weet waar het allemaal op slaat en wat hij in een bepaald verband nog meer geschreven heeft. De lezer daarentegen komt voor gedachtensprongen te staan. Een poging tot vertaling van de passage is onontbeerlijk: ‘Maar verwondert het u dat die dichter [Hooft gebruikt het woord “geest” zelden of nooit zonder attr. bep.] het op zo voorname personen gemunt heeft? [hiermee kunnen alleen de contraremonstrantse predikanten, dus ironisch, bedoeld zijn]. Daaraan ziet gij zijn dapperheid. Hebt ge op de gevel van het Tuchthuis de spreuk niet zien staan, die door de dichter [Seneca] voor Hercules bedoeld is en door de regenten van het Tuchthuis genaast wordt? “Datgene ouder de knie te krijgen waar iedereen bang voor is, is de plicht der dapperheid” Hercules furens 439. Kan het hart van een regeerder (of van een regeringsgetrouwe) zich meer verheugen dan door zijn gedachten te laten gaan over een dwingend bewind over diegenen die keizers en koningen met een grauw [van de kansel af] in hun schulp doen kruipen? [Hooft springt over van de Nederlandse gomaristische predikanten, zoals Smout, naar de godsdienstoorlogen in de omringende landen, de presbyterianen in Engeland en (verderop in Vondel's gedicht) de hugenoten in Frankrijk; ook Hooft toont zich voldaan als (onze bondgenoot) Richelieu La Rochelle (het laatste hugenoten-bolwerk) ingenomen heeft.] Reken er gerust op, dat wéreldse grootheid niets is in de ogen van de verwatenen [de predikanten, ook de buitenlandse] die het gevestigde géestelijke gezag met voeten plegen te treden. Ik begrijp wel wat je bedoelt: dat er maar weinige zijn, wie 't gelukt zonder te vallen [het gaat nog over de predikanten] of zoveel schade erbij op te lopen dat ze er beter niet aan hadden kunnen beginnen, en velen van hen hadden zich beter maar héél nederig kunnen gedragen [verminkte bedelaars bewegen zich op schilderijen van volkstaferelen (Breughel) in een houten bak met prikken over straat]. Des te edeler is de kunst [hier springt Hooft over op Vondel] en des te meer eer Heeft hij ervan die 't [wat?] prijzenswaardig kan volbrengen.’
-
eind35
- Nu neemt Hooft iets van zijn lof terug, omdat hij weliswaar erg ingenomen is met Vondel's kritiek, in deze voortreffelijke vorm, op de twistzieke predikanten, maar toch erg afwijzend staat tegenover openbare polemiek. Hij vindt schelden en schimpen (schieten: schimpscheuten lossen) geen ridderlijk ambacht, als dit inhoudt, zoals vliegen op glas doen, over het gladde (goede) zonder opmerken heen te lopen en te blijven stilstaan bij het oneffene (kwade) (FV 132), maar ‘(ik ben er wél mee ingenomen als men) zoals je terecht zegt, de laatdunkende bakkesen hun wanstaltigheid en de ezels hun oren laat zien, in de hoop dat zij, ziende dat 't bij hen niet allemaal zo schoon is alsof een duif de gevallen korrels netjes opgepikt had, wat water in hun wijn zullen doen en een toontje lager leren zingen. Want overigens stuit het mij tegen de borst dat men die lieden openlijk bekladt, bij wie het volk lering en stichting moet vinden’.
-
eind47
- In Harpoen prijst Vondel de Heer van Schagen (vgl. 168) omdat hij zijn predikant met de zweep gedreigd zou hebben als die te fel preekte. Hooft vergist zich zeer in de reactie van de geprezene, vgl. 364 r. 73.
-
eind53
-
er raedt om weet: mij eraan weet te helpen; zaller ... slicken: zal er zeer begerig naar zijn (WNT slikken 1769).
-
eind54
-
gestant doen: bij gelegenheid bevestigen.
-
eind55
-
ick ... voorstaen: ik zal mij verbeelden.
-
eind57
-
doorneboomen: meidorens; oplujken: ontsluiten, doen ontluiken (WNT opluiken 1024 A 2).
-
eind58
-
Doen ... kujerde: Toen hij bij onze tegenvoeters (in Oost-Indië) was.
-
eind61
-
de Hel van Weenen: de krijgsgevangenschap 1628-1629, vgl. 290, 292.
-
eind62
-
vergetelbeek: Lethe, de rivier in de onderwereld waaruit de gestorvenen dronken om te vergeten.
-
eind64
-
die doorlughtighe zinnen: die verheven geest; t' zijner tijdt: destijds, nl. toen hij gouverneur-generaal en admiraal was.
-
eind67
-
toestellen: inrichten (WNT toestellen 725 III 3 of 726 4 of 728 7; het ironische gebruik maakt de keus onmogelijk).
-
eind68
-
Tasso, Gerusalemme liberata X, 39, 6-8: ma or conguinto a giovanetta sposa, e lieto omai di figli, era invilito ne gli affetti de padre e di marito.
-
eind72
- (uitdrukking:) 't is nog verre van lachen: wacht het einde af (WNT lachen 885). Hier: het is niet voorbarig.
-
eind74
-
Dat ... neemt: Dat Haarlem het (in de Staten van Holland) wat kalmer aan doet.
-
eind75
-
ende (zie ick) voor voorzienigheit in: en beschouw ik als vooruitziendheid (vgl. 358). Dit blijk van verstandig inzicht van Haarlem geeft Hooft nu een reeks adagia of spreekwoorden in de pen; Heerenvoer ... kavelen: Regenten moeten het gunstige ogenblik weten te berekenen (WNT kavelen 1903). Heerenvoer: het bedrijf van heren (regenten, leiders) (Oudemans voer 409).
-
eind77
-
ende (het is) oorbaer ... lejdt: en nuttig, eens te kijken waar die woont, d.w.z. hoe die denkt (WNT oorbaar 61; thuis 1824).
-
eind81
-
bullebak: dreigement; afzetting: afsnauwing (WNT afzetting 1989 5).
-
eind82
-
toegegreezen: aangegrijnsd.
-
eind83
-
die ... hebben: de Haarlemse vroedschap voordat die begon te splijten (358 r. 8)?
-
eind84
-
handel van stilstant: onderhandeling over een nieuw bestand met Spanje; overstujr drijft: uit het roer loopt (WNT overstuur 2102).
-
eind91
-
Duitsche nieuwmaeren: Hollandse kranten.
-
eind95
-
schuldig blijft: blijkbaar heeft Baek voor Hooft exemplaren of afschriften van plakkaten gekocht van de heer De Graeff. Baek kan ze nu opbergen bij de overige stukken die voor de Nederlandsche Historiën gediend hebben.
-
eind99
-
de Moscovische zaken: er was een extra-ordinaris-ambassade naar de tsaar der Moscovieten op til; slaet wel gade: merkt goed op.
-
eind100
-
wapenen: in Zweden; wetenschappen: Baek en Hooft schijnen iets geweten te hebben van de opleving van het nationale bewustzijn in Zweden die gepaard ging met belangstelling in de eigen letterkunde en geschiedenis, bekend onder de naam Storgöticism; pas enkele jaren later nam deze beweging een zekere vlucht, onder invloed van Gustaaf Adolf's overwinningen in Duitsland.
-
eind101
-
bezendinge: buitengewoon gezantschap.
-
eind102
-
neef Coenraeds: Albert Coenraeds Burgh, die zich van deze familienaam zelden bediende, vgl. 210, 402. Hooft noemt hem ‘neef’ omdat hij met een kleindochter van Christina van Erp's grootmoeder, uit een tweede huwelijk, getrouwd was (vgl. Fabri, blz. 893).
|