De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 781]
| |
348 (C. Huygens aan P.C. Hooft)1 Mijn Heer;
2 Van uijt den winterschen nacht, die wijGa naar eind2 3 tegen den anderen uijtgeslapen hebben,Ga naar eind3 4 konde ick niet vermakelicker ontwaken,Ga naar eind4 5 dan bij 'tgerucht van sulcken groet, daervanGa naar eind5 6 men U.E. het geluck moet toe groeten, met 7 niet min redens, dan ons de geboorte geeft 8 vanden tweeden eerstgeboren, daermede ick 9 verstae God de Heer U.E. gesegent heeft. 10 'Tis, in een woord, een glorieux Gedicht,Ga naar eind10 11 een machtige uijtspraeck, ende des langenGa naar eind11 12 adems waerdigh, die, bij U.E. tot noch toe 13 ingehouden, endtelick met soo veel 14 woeckers van geweld, ten ooren in gaet, 15 ende in ons 'tgeluijt verdwijnen doet van 16 menigh keffer, die den ijver heeft doenGa naar eind16 17 eerst spreken, ende daernaer bedencken. 18 De Barlaeus sluijt ick uijt dat getal:Ga naar eind18 19 boven vele andere is hem aengeborenGa naar eind19 20 geluckigh te konnen parere in conceptu.Ga naar eind20 21 Maer die tzedert sijn kinderen in 'tGa naar eind21 22 nederlandsch kleed hebben willen 23 steken; zijn de rechte snijders nietGa naar eind23 24 geweest; groot ongelijck hebben sijGa naar eind24 25 hem doen lijden met soo veel on-gelijcks.Ga naar eind25 26 U.E. alleen konde hem ter goeder 27 naem ende faem herstellen, mochteGa naar eind27 28 het beiden gebeuren, soo ick wenschte;Ga naar eind28 29 zijnde ganschelick sijn vriend, endeGa naar eind29 30 Mijn Heer
31 'sGravenhage, den 28n 32 Feb. 1630. 32 U.E. Dienstwillste 33 CHuijgens.
Lof voor de Hollandsche Groet en voor Barlaeus. |
|